Afwijkingen van het EU-recht vanwege de staatsveiligheid

Afwijkingen van het EU-recht vanwege de staatsveiligheid

Op deze pagina:

Inleiding

Artikel 346, lid 1, onder b, van het EU-Werkingsverdrag bepaalt dat een EU-lidstaat maatregelen kan nemen die hij noodzakelijk acht voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid (bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangenén die betrekking hebben op de productie en de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal (militaire goederen). Bij het nemen van die maatregelen mogen de EU-lidstaten afwijken van het geldende EU-recht. Bijvoorbeeld van het EU-aanbestedingsrecht of het EU-staatssteunrecht. De maatregelen mogen echter de mededingingsverhoudingen op de interne markt niet wijzigen voor producten die niet specifiek bestemd zijn voor militaire doeleinden.

In dit ECER-dossier wordt ingegaan op de voorwaarden waaraan de EU-lidstaten moeten voldoen om te kunnen rechtvaardigen dat zij met een beroep op de bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen afwijken van het EU-recht. Verder wordt ingegaan op het toezicht door de Commissie.

Naar boven

Voorwaarden

Uit artikel 346, lid 1, onder b, van het EU-Werkingsverdrag volgt dat een EU-lidstaat van het geldende EU-recht kan afwijken wanneer voldaan is aan twee voorwaarden. Enerzijds moet het gaan om de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal (eerste voorwaarde), en anderzijds moet de afwijking van het geldende EU-recht noodzakelijk lijken voor de bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van deze EU-lidstaat (tweede voorwaarde). Deze voorwaarden moeten strikt worden uitgelegd (C-414/97, punt 21). 

Naar boven

Eerste voorwaarde: militaire goederen

Artikel 346, lid 1, onder b, van het EU-Werkingsverdrag is van toepassing op wapens, munitie en oorlogsmateriaal (kortgezegd: militaire goederen). Welke soorten zaken hiermee precies worden bedoeld, heeft de Raad vastgesteld in de zogenoemde 'lijst van militaire goederen' (zie hier de lijst van februari 2023). De afwijkingsregeling van artikel 346, lid 1, onder b, van het EU-Werkingsverdrag is niet van toepassing op andere goederen dan de in die lijst genoemde militaire goederen (T-26/01, punt 61). 

De betrokken zaak moet specifiek voor militaire doeleinden bestemd zijn (C-337/05, punt 47). Of een goed voor specifiek militaire doeleinden bestemd is, kan niet alleen worden gebaseerd op het feit dat de strijdkrachten van een EU-lidstaat als koper optreden of dat een andere overheidsinstantie de goederen voor de strijdkrachten aankoopt. Evenmin volstaat het feit dat het een goed betreft dat enkel voor militair gebruik geschikt is en derhalve eventueel in de militaire sfeer zal worden gebruikt. In die zin was het EU-Hof in zijn arrest in de zaak C-337/06 (Agusta) van oordeel dat de door de Italiaanse staat gedurende vele jaren zonder aanbestedingsprocedures gekochte helikopters niet onder artikel 346, lid 1, onder b, van het EU-Werkingsverdrag vielen, omdat deze zeker een civiele bestemming hadden en slechts eventueel een militair doel dienden. 

Voorwaarde voor de toepassing van artikel 346, lid 1, onder b, van het EU-Werkingsverdag is dus dat het goederen betreft die, behalve dat zij voor een eventueel militair gebruik geschikt zijn, daarenboven bestemd zijn voor een specifiek militair doel, en dit zowel in subjectieve als objectieve zin. De betrokken zaak moet dus niet alleen voor specifiek militaire doeleinden bestemd zijn op grond van het concrete gebruik ervan (in subjectieve zin), maar ook op grond van het ontwerp van de zaak en dienst kenmerken (in objectieve zin).

Bij vele goederen zal deze bestemming voor een specifiek militair doel voor de hand liggen (zoals bijvoorbeeld antitankwapens, bommen en oorlogsschepen). Zij zijn uitsluitend als militaire apparatuur ontworpen (bestemming in objectieve zin) en worden door de koper uitsluitend voor militaire doeleinden aangeschaft (bestemming in subjectieve zin). Bij andere goederen uit de lijst van militaire goederen, zoals luchtvaartuigen, moet de bestemming voor een specifiek militair doel daarentegen concreet worden aangetoond, omdat ook een civiel gebruik mogelijk is. 

Naar boven

Tweede voorwaarde: bescherming van wezenlijke veiligheidsbelangen

Indien een zaak kan worden aangemerkt als een militair goed, dan moet vervolgens worden aangetoond dat een afwijking van het EU-recht noodzakelijk is voor de bescherming van de wezenlijke veiligheidsbelangen van de betrokken EU-lidstaat. Het enkele beroep van een EU-lidstaat op zijn veiligheidsbelangen rechtvaardigt nog geen afwijking van het EU-recht. Uit vaste rechtspraak van het EU-Hof volgt namelijk dat de verantwoordelijkheid van de EU-lidstaten inzake de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid niet in die zin kan worden uitgelegd dat het de EU-lidstaten de bevoegdheid verleent om van de bepalingen van de EU-Verdragen af te wijken door zich louter op die verantwoordelijkheid te beroepen. De inhoud van de eisen van handhaving van de openbare orde of de nationale veiligheid kan dus niet eenzijdig door elke EU-lidstaat worden bepaald zonder toezicht door de EU-instellingen (gevoegde zaken C-715/17, C-718/17 en C-719/17, punten 145 en 146). 

Naar boven

Toezicht 

De Europese Commissie houdt toezicht en onderzoekt of de EU-lidstaten geen misbruik maken van hun bevoegdheden op grond van artikel 346, lid 1, onder b, van het EU-Werkingsverdrag. Indien de Commissie van mening is dat een EU-lidstaat misbruik maakt van zijn bevoegdheden, kan zij zich tot het EU-Hof wenden middels een verkorte inbreukprocedure (zie het ECER-dossier over inbreukprocedures). 

Naar boven

Meer informatie

  • ECER-dossier - Bescherming van de openbare orde 
  • ECER-bericht - EU-Hof: aanbestedingsrichtlijn voorziet niet in algemene uitsluitingsmogelijkheid voor overheidsopdrachten voor vervaardiging en softwarebeheer van overheidsdocumenten (25 september 2023)

Naar boven

Laatst bijgewerkt op: 15-11-2023