Op deze pagina:
De afspraken in handelsovereenkomsten moeten worden nageleefd. Indien de wederpartij(en) de afspraken in een handelsovereenkomst met de EU niet naleven, beschikt de EU over diverse instrumenten om die partij(en) tot de orde te roepen. Op die instrumenten wordt hieronder ingegaan.
Uit het systeem voor geschillensbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (Engels: World Trade Organization (WTO)) komen onafhankelijke en onpartijdige uitspraken voort, die bindend zijn voor de partijen bij het geschil en waartegen beroep kan worden aangetekend. De regels voor de beslechtingsprocedure van de WTO zijn neergelegd in een Memorandum, dat een integrerend onderdeel vormt van het WTO-verdrag.
Een staat die van oordeel is dat een andere staat in strijd handelt met één van de door het WTO-Verdrag bestreken verdragen moet eerst door middel van overleg met die staat proberen een oplossing te bereiken. Indien het overleg tot niets leidt, kan die staat het Dispute Settling Body (DSB) verzoeken een panel te vormen, dat zal beoordelen of de betwiste maatregel van de andere staat verenigbaar is met de WTO-regels. De verliezende partij kan hoger beroep instellen bij de Beroepsinstantie.
De Beroepsinstantie van de WTO is sinds december 2019 vleugellam als gevolg van een blokkering van benoemingen. Het is derhalve mogelijk dat geschillen niet met een bindende conclusie beslecht worden wanneer de verliezende partij tegen een panelverslag beroep aantekent. In april 2020 heeft de EU met een aantal andere gelijkgezinde staten een tijdelijke regeling inzake beroep en arbitrage (MPIA) opgezet. Deze regeling, waartoe elk WTO-lid kan toetreden, houdt in dat de deelnemers zich ertoe verbinden om eventuele beroepen in WTO-geschillen tussen hen te laten behandelen door middel van een beroeps- en arbitrageregeling op grond van de WTO-regels.
De WTO voorziet in een geschillenbeslechtingssysteem dat door de EU kan worden gebruikt om haar WTO-rechten te doen gelden wanneer andere WTO-leden hun verbintenissen niet nakomen. In de periode van 1995 tot juni 2021 heeft de EU 104 van de 600 geschillen die bij de WTO aanhangig zijn gemaakt, ingeleid. Voorbeelden van geschillen zijn het geschil met Turkije over farmaceutische producten (DS583), het geschil met Colombia over antidumpingrechten op diepgevroren frieten uit België, Duitsland en Nederland (DS591), het geschil met India wegens buitensporige Indiase tarieven op bepaalde goederen in de sector van informatie- en communicatietechnologie (DS 582) en het geschil met de VS met betrekking tot bepaalde maatregelen ten aanzien van staal- en aluminiumproducten (DS548).
Naar boven
In het merendeel van de bilaterale handelsovereenkomsten tussen de EU en derde landen zijn zelfstandige geschillenbeslechtingsprocedures opgenomen. In eerste instantie wordt bij bilaterale handelsovereenkomsten de voorkeur gegeven aan wederzijds aanvaardbare oplossingen door middel van overleg. Wanneer een wederzijds aanvaardbare oplossing door overleg niet mogelijk lijkt, kan elk van beide partijen om de instelling van een geschillenbeslechtingspanel verzoeken.
Voorbeeld van bilaterale geschillensbeslechting
In 2005 is Oekraïne begonnen met de toepassing van een uitvoerverbod voor een aantal houtsoorten in de vorm van onbewerkt hout en gezaagd hout. Tussen 2015 en 2017 heeft Oekraïne dit uitvoerverbod naar de EU uitgebreid tot de uitvoer van al het onbewerkte hout. Aangezien het niet lukte om de kwestie op basis van politieke discussies op te lossen, besloot de Commissie op 22 november 2018 een geschillenbeslechtingsprocedure met Oekraïne te starten in het kader van de bilaterale associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne. Op 28 januari 2020 werd een arbitragepanel ingesteld. Dat arbitragepanel oordeelde op 11 december 2020 dat het Oekraïense uitvoerverbod voor onbewerkt hout onverenigbaar was met artikel 35 van de associatieovereenkomst, dat uitvoerverboden verbiedt.
De EU heeft een groot aantal multilaterale, regionale en bilaterale handelsovereenkomsten gesloten. Die handelsovereenkomsten creëren voor de betrokken partijen wederzijdse rechten en verplichtingen. Op grond van verordening 2014/654 (EU-Handhavingsverordening) beschikt de EU over passende instrumenten om haar rechten uit hoofde van handelsovereenkomsten effectief uit te kunnen oefenen. Dat geldt vooral in situaties waarin derde landen handelsbeperkende maatregelen vaststellen die de voordelen van de handelsovereenkomsten voor de marktdeelnemers in de EU beperken.
In de EU-Handhavingsverordening zijn regels en procedures vastgesteld voor het opschorten of intrekken van de verplichtingen van de EU uit hoofde van een handelsovereenkomst. Deze opschorting of intrekking is bedoeld om te reageren op inbreuken door derde landen op internationale handelsregels (met name handelsovereenkomsten tussen de EU en het desbetreffende land). De EU kan onder meer besluiten om nieuwe of verhoogde douanerechten op goederen uit het derde land in te stellen, maar kan ook quota's instellen op de invoer van goederen uit of de uitvoer van goederen naar het desbetreffende derde land.
De EU-Handhavingsverordening is in 2021 gewijzigd. De wijzigingen die zijn ingevoerd bij verordening 2021/167 versterken de capaciteit van de EU om in twee belangrijke opzichten te kunnen optreden. Ten eerste stellen de wijzigingen de EU in staat haar verplichtingen jegens een handelspartner op te schorten of in te trekken in geval van schending van internationale handelsregels of verbintenissen door die handelspartner jegens de EU, wanneer die handelspartner de definitieve of bindende afronding van een geschillenbeslechtingsprocedure dwarsboomt. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om de WTO-geschillenbeslechtingsprocedure of een bilaterale geschillenbeslechtingsprocedure. Ten tweede verruimen die wijzigingen ook het toepassingsgebied van mogelijke tegenmaatregelen door de EU toe te staan tegenmaatregelen te nemen in de handel in diensten en in bepaalde handelsgerelateerde aspecten van intellectuele eigendomsrechten. Tegenmaatregelen zijn onder andere het instellen van quota's.