Op deze pagina:
Artikel 82, lid 1, tweede alinea aanhef en onder d, van het EU-Werkingsverdrag geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen voor de samenwerking tussen nationale autoriteiten op het gebied van de strafvervolging en de tenuitvoerlegging van beslissingen. Hieronder wordt ingegaan op de maatregelen die de EU heeft vastgesteld.
Richtlijn 2016/681 heeft betrekking op de doorgifte van persoonsgegevens van passagiers (PNR: Passenger Name Records). Deze gegevens hebben betrekking op boekingsinformatie. Het gaat onder meer om reisdata, de reisroute, ticketinformatie, contactgegevens, de gebruikte betaalmethode en bagage-informatie. De doorgifte van persoonsgegevens moet bijdragen aan het voorkomen van terrorisme en ernstige criminaliteit.
Op grond van de richtlijn moet elke EU-lidstaat een instantie aanwijzen die bevoegd is om terrorisme en zware criminaliteit te voorkomen. op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen. Deze instantie kan optreden als passagiers-informatieenheid (PIE) (artikel 4 van de PNR-richtlijn). In Nederland is deze PIE ondergebracht bij de Koninlijke Marechaussee (PiNL) (Aanwijzingsbesluit Passagiersinformatie-eenheid 2019). De luchtvaartmaatschappijen moeten de PIE's voorzien van passagiersgegevens over vluchten die in de EU aankomen of vertrekken (artikel 8 van de PNR-richtlijn).
De nationale PIE's moeten de passagiersgegevens van de luchtvaartmaatschappijen verzamelen, verwerken en opslaan (artikel 6 van de PNR-richtlijn). Vervolgens moeten de PIE's deze gegevens op verzoek doorsturen naar instanties binnen de lidstaten die te maken hebben met de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit (artikel 7 van de PNR-richtlijn). Het is ook mogelijk dat de gegevens worden verstrekt aan andere PIE's van EU-lidstaten (artikel 9 van de PNR-richtlijn) of aan Europol (artikel 10 van de PNR-richtlijn). Daarnaast is het mogelijk dat de passagiersgegevens worden verstrekt aan een niet-EU-lidstaat (artikel 11 van de PNR-richtlijn).
Naar boven
Kaderbesluit 2009/315/JBZ heeft betrekking op de uitwisseling van gegevens uit de nationale strafregistrers tussen de EU-lidstaten. Het kaderbesluit legt verplichtingen op aan de EU-lidstaat waar de onderdaan van een andere EU-lidstaat is veroordeeld. Deze lidstaat moet de gegevens over de veroordeling zo snel mogelijk uitwisselen met de lidstaat van nationaliteit van de veroordeelde (artikel 4, lid 2, kaderbesluit 2009/315/JBZ).
De EU-lidstaat die de gegevens over de veroordeling ontvangt moet deze gegevens zorgvuldig opslaan (artikel 5, lid 1 van kaderbesluit 2009/315/JBZ). Andere EU-lidstaten kunnen een verzoek tot uitwisseling van gegevens indienen bij de lidstaat van de nationaliteit van de veroordeelde. De verzoekende lidstaat moet deze gegevens nodig hebben ten behoeve van een lopende strafprocedure (artikel 6, lid 1 en artikel 7, lid 1 van kaderbesluit 2009/315/JBZ).
Raadsbesluit 2009/316/JBZ voorzag in de instelling van een Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS). Dat Raadsbesluit is inmiddels vervangen door Richtlijn 2019/884. Het ECRIS bevat een koppelingssoftware, waarmee gegevens tussen de strafregisters van de lidstaten kunnen worden uitgewisseld. Daarnaast biedt het ECRIS een versleuteld netwerk waarbinnen de autoriteiten van EU-lidstaten kunnen communiceren.
Voor EU-burgers geldt de lidstaat van de nationaliteit als centraal verzamelpunt, maar aangezien derdelanders niet de nationaliteit van één van de lidstaten hebben, ontbrak zo'n centraal verzamelpunt ten aanzien van derdelanders. Daardoor moest voor een vollledig overzicht van de strafrechtelijke geschiedenis van een derdelander navraag worden gedaan bij alle lidstaten. Dit leidde tot een onevenredige administratieve last voor de verzoekende lidstaat en een belasting voor de lidstaten die geen informatie over de derdelander hadden, maar wel een verzoek ontvingen.
Verordening 2019/816 regelt de invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (ECRIS-TCN). Het systeem bestaat uit een centraal systeem en natonale toegangspunten in elke EU-lidstaat. Tevens is er een interfacesoftware waarmee de bevoegde autoriteiten van een EU-lidstaat verbinding kunnen maken met het centrale systeem. Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie hebben ook toegang tot ECRIS-TCN.
Het Europees justitieel netwerk in strafzaken (Besluit 2008/976/JBZ) is een netwerk dat is samengesteld uit de centrale autoriteiten van de EU-lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de internationale justitiële samenwerking. Nationale autoriteiten die in het algemeen of gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor bepaalde vormen van ernstige criminaliteit, waaronder corruptie, drugshandel en terrorisme, maken ook deel uit van het EJN.
Het Europees justitieel netwerk heeft drie taken (artikel 3 van Besluit 2008/976/JBZ). Ten eerste moeten de lidstaten nationale contactpunten opzetten. Deze contactpunten moeten evenredig over het grondgebied van de lidstaten zijn verdeeld. De nationale contactpunten kunnen worden geraadpleegd door bevoegde instanties van alle EU-lidstaten. Op verzoek kunnen de nationale contactpunten praktische en juridische gegevens verstrekken. Ook wordt het contact tussen de verschillende nationale contactpunten gestimuleerd (artikel 4 van Besluit 2008/976/JBZ).
Ten tweede worden er binnen het Europees justitioneel netwerk vergaderingen georganiseerd. Tenminste drie nationale contacten per EU-lidstaat worden uitgenodigd. De vergaderingen moeten bijdragen aan de samenwerking tussen de contactpunten en het uitwisselen en oplossen van praktische en juridische problemen. Er moet minimaal drie keer per jaar een vergadering worden georganiseerd (artikel 5 van Besluit 2008/976/JBZ).
Ten derde stelt het secretariaat van het EJN de informatie genoemd in artikel 7 van Besluit 2008/976/JBZ ter beschikking aan de EU-lidstaten. Het gaat onder meer om de contactgegevens en de specifieke nationale bevoegdheden van de contactpersonen. De informatie wordt ook bijgehouden op een website.
Het e-Codex-systeem faciliteert de elektronische communicatie tussen burgers en rechtbanken en tussen instanties van de lidstaten in bepaalde grensoverschrijdende civiel- en strafrechtelijke procedures. Gebruikers (bevoegde justitiële autoriteiten, juristen en burgers) kunnen documenten, juridische formulieren, bewijsmateriaal of andere informatie snel en veilig elektronisch verzenden en ontvangen. Het rechtskader voor het e-Codex-systeem is neergelegd in verordening 2022/850.
Verordening (EU) 2023/2844 voorziet in de instelling van een Europees elektronisch toegangspunt op het Europees e-justiceportaal (artikel 4). Burgers en hun wettelijke vertegenwoordigers kunnen bij grensoverschrijdende procedures in de EU met de autoriteiten communiceren via dat toegangspunt. Bijvoorbeeld om vorderingen in te stellen of de nodige informatie te versturen en te ontvangen. De autoriteiten kunnen via het toegangspunt onderling met elkaar communiceren en gegevens over zaken uitwisselen via veilige, betrouwbare digitale kanalen. Op basis van de voorschiften van Verordening (EU) 2023/2844 kunnen:
Naast de verordening werd gelijktijdig richtlijn 2023/2843 aangenomen. Die richtlijn voorziet in de aanpassing van een aantal EU-maatregelen om de doelstellingen van de verordening te kunnen verwezenlijken.
18-12-2024
Op basis van de nieuwe regels kunnen de autoriteiten van een lidstaat verzoeken om de strafvervolging naar een andere lidstaat over te dragen op basis van een lijst van criteria. Zo kunnen verzoeken worden ingewilligd ...
03-01-2024
Een verordening over de digitalisering van grensoverschrijdende justitiële samenwerking en toegang tot de rechter en een bijbehorende richtlijn moeten voor vlottere elektronische communicatie bij grensoverschrijdende ...
01-06-2022
Het e-Codex-systeem faciliteert de elektronische communicatie tussen burgers en rechtbanken en tussen instanties van de lidstaten in bepaalde grensoverschrijdende civiel- en strafrechtelijke procedures. Het systeem wordt ...