Nederlands Parlement en de EU

Banner - Nederlands Parlement en de EU

© Rijksoverheid

Nederlands Parlement en de EU

De Eerste en Tweede Kamer kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op Europese besluitvorming en regelgeving. Naast hun 'reguliere' instrumentarium kunnen de Eerste en de Tweede Kamer gebruik maken van de instrumenten die het EU-recht de nationale parlementen van de lidstaten geeft.

Op deze pagina:

Invloed op het Nederlandse standpunt

De Eerste en Tweede Kamer worden op verschillende manieren geïnformeerd over EU-beleid. Wetgevingsvoorstellen worden rechtstreeks door de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie aan de Kamers gezonden op grond van artikel 2 van het  Protocol nr.1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie.
De Europese Commissie zendt de Kamers ook discussiedocumenten (zoals wit- en groenboeken), het jaarlijkse wetgevingsprogramma en alle andere instrumenten voor wetgevingsprogrammering en beleidsstrategie (artikel 1 van Protocol nr. 1).
Verder wordt de Kamer geïnformeerd over de positie van de regering ten opzichte van nieuwe Europese Commissievoorstellen voor wetgeving of beleid door middel van het zogenoemde BNC-fiche. Dit fiche, vastgesteld door de Beoordelingscommissie Nieuwe Commissievoorstellen (BNC), wordt binnen zes weken na het verschijnen van een nieuw voorstel aan de Kamer gezonden.

Voorafgaand aan elke Raad of Europese Raad voert de regering overleg met de Tweede Kamer. Aan de hand van de notities die de regering heeft gemaakt bij de agenda van die betreffende Raad of Europese Raad (de geannoteerde agenda) kan de Tweede Kamer invloed uitoefenen op de Nederlandse inzet in Brussel en daarover afspraken met de desbetreffende bewindspersoon.

Soms verzoekt de Kamer de regering om een parlementair voorbehoud te maken bij een voorstel. Een dergelijk voorbehoud is niet hetzelfde als een parlementair behandelvoorbehoud (zie voor meer info hieronder). In de praktijk wordt door het kabinet wel gevolg gegeven aan dergelijke voorbehouden.

Een voorbeeld is te vinden in de motie over het handelsverdrag EU-Canada (CETA, kst 21501-02-1615). Het kabinet zegde toe deze motie formeel uit te voeren door in de Raad kenbaar te maken dat Nederland niet kan instemmen met het voorstel voordat het voorstel is besproken met de Tweede Kamer (aanhangsel Handelingen 2016, 2702 en brief kabinet 31985, nr 42).

Meer informatie over de vaste commissie voor Europese Zaken uit de Tweede Kamer.
Meer informatie over de werkwijze in Europese Zaken van de Eerste Kamer.

Informatievoorziening aan het parlement

Het kabinet heeft de afgelopen jaren uitgebreid met de beide Kamers van gedachten gewisseld over de informatievoorziening over EU-onderwerpen.
Het kabinet acht een optimale informatievoorziening van het parlement van groot belang. Dit is immers onmisbaar voor een goede uitoefening van de controlerende taak van het parlement en geldt des te meer wanneer een van beide Kamers kenbaar heeft gemaakt een bijzonder politiek belang toe te kennen aan een specifiek dossier.

De informatieafspraken met de Tweede Kamer zijn gericht op een doeltreffende informatiepositie die past bij het Nederlandse parlementair systeem en de afspraken gelden onverkort voor de Eerste Kamer (zie Kamerstukken 22112 nr. 1876, 22112 nr. 1985, 22112 nr. 2232 en 34648 E). 

Klik hier voor een overzicht van de afspraken. De afspraken over informatievoorziening richting beide Kamers over EU-onderwerpen zijn voor alle departementen van belang.

Invloed op de Europese Commissie

De Eerste en Tweede Kamer corresponderen regelmatig met de Europese Commissie. Sinds 2006 voert de Commissie een "politieke dialoog' met nationale parlementen. Zowel de Commissie als de nationale parlementen publiceren de correspondentie op internet. De website van de Commissie geeft een handig overzicht van adviezen van nationale parlementen en antwoorden van de Commissie per lidstaat. De website voor interparlementaire informatieuitwisseling (IPEX) geeft een overzicht van opinies van nationale parlementen over Europese (ontwerp)wetgeving per voorstel.

Samenwerking met andere parlementen

Voor de uitoefening van de (wetgevende) bevoegdheden die het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement (EP) heeft gegeven is samenwerking tussen het EP en de nationale parlementen en tussen nationale parlementen van belang. Zonder deze samenwerking is het bijvoorbeeld niet mogelijk om gele- en oranje kaarten uit te delen (zie hierna).
De nationale parlementen hebben zich daarom georganiseerd in COSAC (Conference of Community and European Affairs Committees of Parliaments in the EU). De parlementen komen één keer per half jaar bijeen in de lidstaat die op dat moment voorzitter van de Raad van de EU is. Aan de COSAC wordt gerefereerd in Protocol 1 (artikel 10). De activiteiten de nationale parlementen worden bijgehouden op de IPEX-website.

Versterkte rol parlementen in het Verdrag van Lissabon

Het Verdrag van Lissabon versterkt de rol van nationale parlementen bij de totstandkoming en beinvloeding van EU-recht en beleid. De nationale parlementen worden voor het eerst uitdrukkelijk genoemd in de EU-verdragen. In artikel 12 EU-Verdrag staan de bevoegdheden opgesomd die de nationale parlementen in de EU kunnen uitoefenen. Deze bevoegdheden worden verder uitgewerkt in de verdragen en de protocollen. Daarnaast kan het Nederlandse parlement aanvullende bevoegdheden uitoefenen op grond van de Nederlandse Goedkeuringswet (zie hierna) van het Verdrag van Lissabon.

Gele kaart, oranje kaart

Een belangrijke bevoegdheid op grond van het Verdrag van Lissabon is uitgewerkt in Protocol nr. 2 betreffende de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid: de toetsing van EU-wetgevingsvoorstellen aan het subsidiariteitsbeginsel. Alle wetgevingsvoorstellen worden aan de nationale parlementen toegezonden en kunnen getoetst worden aan dit beginsel dat - kort gezegd- betekent dat er alleen actie op EU-niveau mag worden ondernomen wanneer dit niet even goed of beter op lidstaatniveau kan worden gedaan.

De nationale parlementen kunnen binnen acht weken na de indiening van een EU-voorstel, daartegen bezwaar maken uit een oogpunt van subsidiariteit. In de praktijk wordt dit genoemd het opsteken van een gele kaart of een oranje kaart. De periode tussen 20 december en 10 januari (kerstreces) en de zomermaand augustus tellen niet mee in de berekening van de acht weken termijn (zie ECER bericht).

De gele kaart houdt in dat wanneer een derde van de nationale parlementen een voorstel in strijd acht met het subsidiariteitsbeginsel, de Europese Commissie haar voorstel moet heroverwegen. Een oranje kaart houdt in dat de Commissie op verzoek van ten minste een meerderheid van de nationale parlementen haar voorstel intrekt, tenzij zij met redenen omkleed aangeeft waarom het gehandhaafd moet worden. In het laatste geval kan de Raad (55% van de leden) of het Europees Parlement (meerderheid uitgebrachte stemmen) verklaren het voorstel niet verder in behandeling te nemen. Zie voor deze procedure artikel 7 van Protocol nr. 2 .

Wat precies onder wetgevingsvoorstellen moet worden verstaan, staat in artikel 3 van Protocol nr. 2: "de voorstellen van de Commissie, de initiatieven van een groep lidstaten, de initiatieven van het Europees Parlement, de verzoeken van het Hof van Justitie, de aanbevelingen van de Europese Centrale Bank en de verzoeken van de Europese Investeringsbank met het oog op de vaststelling van een wetgevingshandeling".
Een wetgevingshandeling is volgens artikel 289, lid, 3 EU-Werkingsverdrag een rechtshandeling die volgens de gewone wetgevingsprocedure of een bijzondere wetgevingsprocedure wordt vastgesteld. Of dit het geval is moet uitdrukkelijk blijken uit het verdragsartikel waarop het desbetreffende voorstel is gebaseerd.
Dat de nationale parlementen een bevoegdheid tot controle van wetgevingshandelingen hebben gekregen, maar niet van alle handelingen waarbij zowel Raad als Europees Parlement zijn betrokken, is ook uitdrukkelijk de bedoeling geweest van de Verdragswetgever. Met betrekking tot de artikelen in de Verdragen waarin de zinsnede "volgens een bijzondere wetgevingsprocedure" niet is opgenomen, is bewust gekozen de daarin toepasselijke procedure niet aan te merken als een bijzondere wetgevingsprocedure.

Subsidiariteitsberoep bij het EU-Hof

Het parlement kan op grond van artikel 8 van Protocol nr. 2 bij het EU-Hof beroep instellen tegen een wetgevingshandeling van de EU wanneer het deze in strijd acht met het subsidiariteitsbeginsel. Over de daarbij te volgen procedure heeft de regering afspraken gemaakt met de beide Kamers. Deze zijn neergelegd in een brief aan de beide Kamers en in een antwoord op nadere vragen uit de Eerste Kamer, dat in afschrift aan de Tweede Kamer is gegaan.

Bevoegdheden Goedkeuringswet Verdrag van Lissabon

In de Nederlandse Rijkswet houdende Goedkeuring van het Verdrag van Lissabon ( Staatsblad 2008, 301, hierna Goedkeuringswet) is de behandelwijze van bepaalde categorieën van EU-wetgevingsvoorstellen in de Eerste en Tweede Kamer vastgelegd.
Het parlement kan in deze gevallen gebruik maken van de volgende instrumenten: een instemmingsrecht (artikel 3) of een behandelvoorbehoud (artikel 4).

Instemmingsrecht

Artikel 3 van de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon regelt het instemmingsrecht van het parlement. Het instemmingsrecht is beperkt tot enkele onderdelen van het beleid op het gebied van de Europese Ruimte van Vrijheid, Veiligheid en Recht. Het gaat hier om voorstellen voor besluiten die het Koninkrijk beogen te binden op het gebied van:

Deze voorstellen worden aan het Parlement voorgelegd, voordat daarover besluitvorming plaatsvindt door de Europese Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-)Raad. Instemming van beide Kamers is vereist voordat de Nederlandse vertegenwoordiger in de (JBZ-)Raad zijn medewerking kan verlenen aan de totstandkoming van een besluit. Stilzwijgende instemming is verleend indien niet binnen vijftien dagen na overlegging van het voorstel door of namens een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het ontwerp-besluit de uitdrukkelijke instemming behoeft.

Het kabinet heeft praktische afspraken gemaakt met het parlement over de eerbiediging van dit instemmingsrecht:

Behandelvoorbehoud

Artikel 4 van de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon regelt het behandelvoorbehoud.
Een behandelvoorbehoud kan alleen worden gemaakt voor wetgevingsvoorstellen als bedoeld in artikel 2 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie. Het gaat dan om een „ontwerp van wetgevingshandeling”, dat wil zeggen: de voorstellen van de Commissie, de initiatieven van een groep lidstaten, de initiatieven van het Europees Parlement, de verzoeken van het EU-Hof van Justitie, de aanbevelingen van de Europese Centrale Bank en de verzoeken van de Europese Investeringsbank, met het oog op de vaststelling van een wetgevingshandeling.
Een wetgevingshandeling is volgens artikel 289, lid 3 EU-Werkingsverdrag een rechtshandeling die volgens de gewone wetgevingsprocedure of een bijzondere wetgevingsprocedure wordt vastgesteld. Of dit het geval is moet volgens artikel 289, lid 1 (gewone wetgevingsprocedure) of lid 2 (bijzondere wetgevingsprocedure) uitdrukkelijk blijken uit het verdragsartikel waarop het desbetreffende voorstel is gebaseerd.
Dit betekent dat bijvoorbeeld geen behandelvoorbehoud kan worden gemaakt voor voorstellen voor niet-wetgevingshandelingen, inclusief gedelegeerde handelingen ( artikel 290 EU-Werkingsverdrag) of uitvoeringshandelingen ( artikel 291 EU-Werkingsverdrag), voor mededelingen van de Commissie en evenmin voor voorstellen voor besluiten tot ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van verdragen ( artikel 218, leden 5 en 6 EU-Werkingsverdrag bevatten immers geen verwijzing naar een gewone of bijzondere wetgevingsprocedure).

Procedure

Met het parlementaire behandelvoorbehoud wordt beoogd de parlementaire controle te versterken.
Het voorbehoud heeft geen mandaterend of instruerend karakter. De onderhandelingen in Brussel kunnen gewoon doorgaan, maar de regering moet wel het parlementair voorbehoud dat het parlement het er nog niet mee eens is melden in Brussel. Het gaat daarbij om voorstellen die de Kamer mogelijk van zodanig politiek belang acht dat zij over de behandeling daarvan op bijzondere wijze wenst te worden geïnformeerd.

De Kamer besluit over het ingediende advies om een parlementair behandelvoorbehoud aangaande een wetgevend EU-voorstel te laten maken. Op grond van artikel 4, eerste lid van de Goedkeuringswet dient de Kamer binnen twee maanden na ontvangst van het wetgevend EU-voorstel een besluit te nemen. Op grond van artikel 4, tweede lid van de Goedkeuringswet stelt de Kamer de regering schriftelijk in kennis van haar besluit, waarna de regering onverwijld na de mededeling hiervan een parlementair voorbehoud in de EU dient te maken in het kader van de voor de behandeling van het voorstel te volgen wetgevingsprocedure. Vervolgens heeft op grond van artikel 4, derde lid van de Goedkeuringswet binnen vier weken nadat de Kamer het besluit heeft genomen, een overleg plaats met de Regering over het bijzondere politieke belang van het voorstel, waarin tevens afspraken worden gemaakt over de wijze van informatieverstrekking door de regering, over het verloop van de onderhandelingen en van de wetgevingsprocedure en over eventueel vervolgoverleg.
Na dit overleg tussen Kamer en Regering is de procedure van het parlementair behandelvoorbehoud formeel beëindigd. Daarna kan de Kamer eventueel besluiten tot het inzetten van het reguliere Kamerinstrumentarium.

De Kamer heeft deze procedure verder uitgewerkt in een procedureregeling. Onder meer de punten 8 en volgende van deze procedureregeling benoemen de procedure van het parlementaire behandelvoorbehoud tussen Kamer en Regering respectievelijk de de melding van het parlementair voorbehoud door de Regering aan Brussel.

Meer informatie

Website Parlement: Parlementair behandelvoorbehoud
Website Eerste Kamer: Parlementair behandelvoorbehoud
Website KCBR: Handleiding Wetgeving en Europa (module 3)