Op deze pagina
Artikel 79, lid 2, aanhef en onder a, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de EU maatregelen kan vaststellen inzake de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging. De EU-wetgever heeft deze voorwaarden neergelegd in richtlijn 2003/86 (Gezinsherenigingsrichtlijn). De Gezinsherenigingsrichtlijn kent een aantal specifieke bepalingen voor vluchtelingen als aanvulling op de algemene regels (artikel 9, lid 1, Gezinshereningsrichtlijn). Indien van belang zal worden verwezen naar deze specifieke bepalingen.
Artikel 3, lid 1, Gezinsherenigingsrichtlijn bepaalt dat de richtlijn van toepassing is wanneer aan vier voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de gezinshereniger een onderdaan van een derde land zijn. Een onderdaan van een derde land is een ieder die geen EU-burger is in de zin van artikel 20, lid 1, EU-Werkingsverdrag is. Ten tweede moet de gezinshereniger in het bezit zijn van een door een lidstaat afgegeven verblijfstitel met een geldigheidsduur van één jaar of langer. Daarnaast moet de gezinshereniger reden hebben om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend. Tenslotte moeten de gezinsleden met wie de gezinshereniger zich wil herenigen, onderdanen van derde landen zijn.
Met betrekking tot de laatste voorwaarde geeft artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn een uitgebreid overzicht van welke onderdanen van derde landen als gezinslid kwalificeren. Het is daarbij niet relevant of de gezinsband voor of na de komst van de gezinshereniger naar de EU-lidstaat is ontstaan (artikel 2, onder d, Gezinsherenigingsrichtlijn). Slechts met betrekking tot vluchtelingen kunnen de lidstaten eisen dat de gezinsband voor de komst van de gezinshereniger naar de EU-lidstaat is ontstaan (artikel 9, lid 2, Gezinsherenigingsrichtlijn). Ook kunnen de lidstaten ten aanzien van vluchtelingen een ruimere definitie van gezinslid toepassen (artikel 10, leden 2 en 3, Gezinsherenigingsrichtlijn) (zie in dit kader C-519/18, TB, waarin de hereniging van een vluchteling met een zus centraal stond)
In een aantal specifieke gevallen kan een onderdaan van een derde land geen aanspraak maken op gezinshereniging. Dit is onder meer het geval indien de derdelander een verzoek heeft ingediend voor de toekenning van de vluchtelingenstatus of uit hoofde van vormen van subsidiaire bescherming in de EU mag blijven. Ook komen derdelanders die tijdelijke bescherming genieten op grond van de Tijdelijke beschermingsrichtlijn niet in aanmerking voor gezinshereniging. Tenslotte is de richtlijn niet van toepassing op gezinsleden van EU-burgers.
Naar boven
Behandeling van het verzoek
Het verzoek tot gezinshereniging wordt ingediend door de gezinshereniger dan wel door het gezinslid of de gezinsleden. Teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, kunnen de nationale autoriteiten van een lidstaat gesprekken voeren met de gezinshereniger en de gezinsleden. Ook kunnen de nationale autoriteiten ander onderzoek verrichten om de gezinsband te onderzoeken (artikel 5, lid 2, tweede alinea, Gezinsherenigingsrichtlijn). Met betrekking tot vluchtelingen dienen de beslissingsautoriteiten meer middelen te accepteren als bewijs voor het bestaan van een gezinsband (artikel 11, lid 2, Gezinsherenigingsrichtlijn).
Het verzoek wordt in beginsel ingediend wanneer de gezinsleden zich buiten het grondgebied van de lidstaat van verblijf van de gezinshereniger bevinden. Bij de behandeling van het verzoek moeten de nationale autoriteiten rekening houden met het belang van kinderen. De bevoegde autoriteiten moeten uiterlijk binnen negen maanden na het indienen van het verzoek een beslissing geven. In bijzondere omstandigheden, onder meer vanwege de complexiteit van de zaak, kan deze termijn worden verlengd.
Een autoriteit van een EU-lidstaat mag niet op grond van een nationale regeling worden verplicht tot de afgifte van een verblijfstitel aan de verzoeker wanneer binnen een termijn van zes maanden na indiening van het verzoek geen beslissing is genomen, zonder dat de autoriteit eerst heeft vastgesteld dat de verzoeker voldoet aan de voorwaaren om in overeenstemming met het EU-recht in de lidstaat te verblijven (C-706/18, X tegen Belgische staat).
Verplichtingen van de gezinshereniger
Bij de indiening van het verzoek om gezinshereniging kan een lidstaat de gezinshereniger verplichten om bewijs te leveren dat hij aan bepaalde voorwaarden voldoet. Een gezinshereniger kan bijvoorbeeld worden verplicht om aan te tonen dat hij over huisvesting beschikt die in de betrokken regio als normaal wordt beschouwd. Daarnaast kan een lidstaat verlangen dat een gezinshereniger over voldoende en stabiele inkomsten beschikt en dat hij een ziektekostenverzekering voor hem en zijn gezinsleden heeft afgesloten. Eveneens kan een lidstaat eisen dat de gezinshereniger en de gezinsleden aan integratievoorwaarden voldoen (artikel 7, Gezinsherenigingsrichtlijn).
De lidstaten kunnen eisen dat de gezinshereniger gedurende een bepaalde periode legaal op het grondgebied van een lidstaat heeft verbleven (artikel 8, Gezinsherenigingsrichtlijn). Deze verplichting mag echter niet worden opgelegd aan vluchtelingen die herenigd willen worden met hun gezinsleden (artikel 12, lid 2, Gezinsherenigingsrichtlijn).
Afwijzing van het verzoek
De beslissingsautoriteiten van een lidstaat kunnen een verzoek om gezinshereniging afwijzen om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid (artikel 6, lid 1, Gezinsherenigingsrichtlijn). Bij de afwijzing van een verzoek dienen de beslissingsautoriteiten rekening te houden met de aard en de gehechtheid van de gezinsband en de duur van het verblijf van de gezinshereniger (artikel 17, Gezinsherenigingsrichtlijn). De gezinshereniger en/of de gezinsleden moeten beroep kunnen instellen tegen de afwijzing van het verzoek (artikel 18, Gezinsherenigingsrichtlijn).
Afgeleide verblijfstitel
Indien het verzoek om gezinshereniging wordt aanvaard, verleent de lidstaat toegang tot het grondgebied aan de gezinsleden. De gezinsleden moeten ook worden voorzien van een geldige verblijfstitel. Deze verblijfstitel heeft een geldigheidsduur van 1 jaar en kan indien nodig worden verlengd. De duur van de verblijfstitel van het gezinslid of de gezinsleden mogen de geldigheidsduur van de verblijfstitel van de gezinshereniger niet overschrijden (artikel 13, Gezinsherenigingsrichtlijn).
Autonome verblijfstitel
Artikel 15 van de Gezinsherenigingsrichtlijn geeft een aantal gronden waarop een gezinslid een autonome verblijfstitel kan verkrijgen. Dit geeft het gezinslid het recht om in de lidstaat te verblijven, onafhankelijk van de gezinshereniger. In beginsel kan een autonome verblijfstitel na vijf jaar verblijf worden toegekend aan een aantal nader omschreven gezinsleden (zie artikel 15, lid 1, Gezinsherenigingsrichtlijn). Het gaat onder meer om de echtgenoot en meerderjarige kinderen. Daarnaast geeft artikel 15, lid 3, Gezinsherenigingsrichtlijn een specifieke regeling voor de toekenning van het autonome verblijfstitel in het geval van weduwnaar- of weduwschap, echtscheiding, scheiding of van overlijden van bloedverwanten in rechtstreekse of neergaande lijn.
In artikel 14 van de Gezinsherenigingsrichtlijn zijn een aantal rechten voor de gezinsleden neergelegd. De gezinsleden hebben onder meer recht op toegang tot onderwijs. Daarnaast hebben gezinsleden toegang tot beroepskeuzebegeleiding, beroepsopleidingen en bij- en nascholing. Tevens mogen gezinsleden arbeid verrichten in loondienst of als zelfstandige werken. De lidstaten mogen nadere voorwaarden vaststellen ten aanzien van het verrichten van arbeid in loondienst of het werken als zelfstandige. Lidstaten kunnen gezinsleden niet langer dan twaalf maanden uitsluiten van toegang tot de arbeidsmarkt of het werken als zelfstandige.
Artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn geeft een aantal gronden waarop een EU-lidstaat kan besluiten om de verblijfstitel van gezinsleden in te trekken of niet te verlengen. Een verblijfstitel kan bijvoorbeeld worden ingetrokken wanneer blijkt dat de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met het gezinslid of de gezinsleden. Ook kan het voorkomen dat de gezinshereniger is hertrouwd of een andere duurzame relatie is aangegaan. Tevens kan het voorkomen dat een huwelijk, partnerschap of adoptie alleen maar tot stand is gekomen om voor de betrokken persoon een verblijfstitel te verkrijgen.
Bij de intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel dienen de beslissingsautoriteiten rekening te houden met de aard en de gehechtheid van de gezinsband en de duur van het verblijf van de gezinshereniger (artikel 17, Gezinsherenigingsrichtlijn). De gezinshereniger en/of de gezinsleden moeten beroep kunnen instellen tegen de afwijzing van het verzoek (artikel 18, Gezinsherenigingsrichtlijn).
16-09-2024
Buitengewoon moeilijke omstandigheden die de verlening van een autonome verblijfstitel aan een gezinslid van een gezinshereniger kunnen rechtvaardigen zijn omstandigheden die door hun aard in hoge mate ernstig of zwaar zijn ...