Op deze pagina:
De Europese integratie heeft zich in de loop der jaren uitgebreid over een breed spectrum van beleidsterreinen. Het gaat niet alleen meer om de economische en flankerende beleidsterreinen als interne markt, economisch en financieel beleid, industrie, energie, landbouw en visserij, transport, milieu en sociale zaken; de EU is ook actief op terreinen als justitie, binnenlandse zaken, onderwijs en cultuur en sport. Alle Haagse departementen hebben tegenwoordig te maken met de Europese Unie en hebben organisatorische en andere voorzieningen getroffen om deel te kunnen nemen aan het besluitvormingsproces over EU-aangelegenheden.
Naar boven
Een effectief optreden om de Nederlandse belangen in Brussel te behartigen vereist - naast een goede strategie - dat Nederland consequent met één stem spreekt. Een goede coördinatie van de Nederlandse inbreng in Brussel is daartoe onontbeerlijk. De coördinatietaak berust ten algemene bij de Minister van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Algemene Zaken is belast met de voorbereiding van de Europese Raad en de strategische Europese agenda. Op deelterreinen zijn aan departementen coördinerende taken toevertrouwd. Deze coördinatiestructuur is door de jaren heen gegroeid en heeft zijn waarde als coördinatie-instrument bewezen. De structuur wordt regelmatig op onderdelen aangepast aan nieuwe ontwikkelingen.
In 2005 is door de Gemengde Commissie 'Sturing EU-aangelegenheden' onder voorzitterschap van Mr. B. J. Baron van Voorst tot Voorst onderzocht hoe Nederland zich beter kan organiseren om efficiënter en effectiever te zijn in de Europese Unie. Naar aanleiding van dit advies is de EU-coördinatie nader vormgegeven door het toenmalig kabinet. Zie voor meer informatie de kabinetsreactie op het advies. De beleidsfocus van de uitwerking van het advies in een ministerraadsnotitie lag op twee punten: Nederland moet beter optreden in Europa en Europa moet beter in Nederland doorwerken.
In Nederland wordt door het huidige kabinet ingezet op effectieve interdepartementale samenwerking. Hieronder wordt nader ingegaan op diverse coördinatie structuren. Het Nederlandse optreden in Europa wordt ook bevorderd door strategische detacheringen van Nederlanders op functies in de diverse instellingen van de Europese Unie.
Alle Commissievoorstellen (wetgevend en niet-wetgevend) worden besproken in de interdepartementale werkgroep 'Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen', die door Buitenlandse Zaken wordt voorgezeten. Deze 'BNC' komt elke week op woensdag bijeen. Daar wordt een eerste inventarisatie gemaakt van de gevolgen voor Nederlands beleid en wetgeving en een eerste Nederlands standpunt bepaald. Dit wordt in de vorm van een 'fiche' (factsheet) gegoten en dient als basis voor het Nederlands optreden in de Raadswerkgroepen.
Het fiche wordt via de CoCo aangeboden aan de Ministerraad en doorgezonden naar de Staten-Generaal en naar de Nederlandse leden van het Europees Parlement.
In de fase na behandeling in de BNC worden de onderhandelingsrichtlijnen en -instructies voor de Nederlandse vertegenwoordigers in de Raadswerkgroepen opgesteld - en naar gelang de stand van de besprekingen aangepast - in ambtelijk overleg. Dit overleg kan verschillende vormen aannemen: voor de thema's milieu, interne markt, staatssteun en de handelspolitiek bestaan vaste gremia, terwijl voor andere onderwerpen meer op ad hoc-basis overleg wordt georganiseerd tussen betrokken departementen. Soms volstaat 'bilateraal' of 'trilateraal' overleg, maar zelfs kan het voorkomen dat geen coördinatie met een ander departement nodig is.
De instructie voor de Nederlandse Vertegenwoordiger in het Comité van (Plaatsvervangend) Permanent Vertegenwoordigers (PV's), dat alle besluitvorming door de Raad voorbereidt, wordt vastgesteld in het wekelijkse interdepartementale PV-instructie-overleg dat door Buitenlandse Zaken wordt voorgezeten.
Het standpunt dat de Nederlandse bewindslieden innemen in de Raad in zijn verschillende samenstellingen, wordt interdepartementaal voorbereid in de wekelijkse Coördinatie Commissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (CoCo), die onder voorzitterschap staat van DG Europese Samenwerking van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De aldus voorbereide standpunten (CoCo-conclusies) worden in de wekelijkse Ministerraad behandeld en vastgesteld.
Ook overige initiatieven tot wetgeving -anders dan de wetgevende en niet-wetgevende Commissievoorstellen die in de BNC worden besproken en waarvan de opgestelde BNC fiches via de CoCo aan de Ministerraad worden aangeboden- en beleidsdocumenten zoals Groen- en Witboeken worden (zodra de tekst beschikbaar is) in de CoCo besproken.
Bijzondere onderwerpen, die een meer uitgebreide en diepgaande bespreking behoeven, worden besproken in de interdepartementale Hoogambtelijke Commissie EU (HCEU). Deze wordt voorgezeten door de Secretaris-Generaal van het ministerie van Algemene Zaken. De HCEU is het ambtelijk voorportaal van de Raad Europese Aangelegenheden (REA). De REA is belast met de strategische Europese agenda en de voorbereiding van de Europese Raad. De Minister-President is voorzitter van deze onderraad, waaraan verder de meest betrokken ministers deelnemen.
Voor onderhandelingen waarin voor Nederland grote belangen gemoeid zijn en die een regelmatig strategisch overleg tussen de meest betrokken bewindslieden gewenst maken werd in het verleden wel gewerkt met ad hoc-stuurgroepen onder leiding van de Minister-President.
Bij grootschalige projecten wordt in het algemeen een afzonderlijk ambtelijke coördinatiegremium in het leven geroepen. Voorbeelden hiervan zijn Intergouvernementele Conferenties tot wijziging van de Europese verdragen (Verdrag van Nice, toetredingsverdragen). Zo heeft het ICO (Interdepartementaal Conventie Overleg; IGC Coördinatie Overleg) tijdens de Conventie en de IGC over de Grondwet voor Europa gefungeerd als interdepartementaal afstemmingsoverleg.
Tegenwoordig vindt veel samenwerking via BWO plaats.
De strategische Europese agenda en de coördinatie van de Europese Raad valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Algemene Zaken (Zie hiervoor, bij HCEU en REA).
Nagenoeg alle departementen hebben vertegenwoordigers geplaatst bij de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie in Brussel. Deze vertegenwoordigers onderhouden de contacten met de EU-instellingen en treden op werkgroepniveau in het algemeen op als onderhandelaar namens Nederland, ondersteunen de Permanente Vertegenwoordiger en de Plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordiger bij de onderhandelingen in het Comité van (Plaatsvervangend) Permanent Vertegenwoordigers (Coreper), en assisteren bij de beraadslagingen van de bewindslieden in de Raad in zijn verschillende samenstellingen. Zoals hiervoor vermeld, zijn op een aantal deelterreinen coördinatietaken aan afzonderlijke departementen toevertrouwd. Dit hangt samen met het feit dat de voorbereiding van de behandeling van bepaalde onderwerpen door de Raad niet in het Comité van (Plaatsvervangend) Permanent Vertegenwoordigers plaatsvindt, maar in bijzondere comités. De voorbereiding van de handelsonderwerpen vindt in Brussel plaats in het Comité Handelspolitiek en de regionale werkgroepen. Het instructie-overleg voor het Comité Handelspolitiek, de Interdepartementale Raad voor de Handelspolitiek (IRHP), wordt voorgezeten door de Directeur-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken . De voorbereiding van de behandeling van handelsonderwerpen door de Raad Buitenlandse Zaken vindt plaats in de CoCo. De voorbereiding van de behandeling van de EMU-onderwerpen in de ECOFIN Raad vindt plaats in het Monetair Comité, waarvoor het Ministerie van Financiën de instructie verzorgt. De Nederlandse inbreng in de ECOFIN Raad waar het EMU-onderwerpen betreft wordt voorbereid in het interdepartementaal overleg onder voorzitterschap van de Thesaurier-Generaal van het ministerie van Financiën. De conclusies van deze groep worden via de CoCo aan de Ministerraad voorgelegd. De Landbouwraad wordt grotendeels voorbereid in het Speciaal Comité voor de Landbouw (CSA). De instructie hiervoor wordt gecoördineerd door het Ministerie van Landbouw. De Nederlandse inbreng in de Landbouwraad zelf wordt voorbereid in de CoCo. De voorbereiding van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken vindt plaats in het Coördinatiecomité op het gebied van politionele en justitiele samenwerking in strafzaken (CATS). Het instructie-overleg voor dit comité wordt voorgezeten door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De voorbereiding van de JBZ-Raad vindt plaats in de CoCo.
De voorbereiding van en deelname aan de Begrotingsraad van de Europese Unie behoort bij de taken van Financiën.
De verdergaande integratie van EU- en nationaal beleid wordt in de Nederlandse rechtsorde steeds sterker merkbaar. Deze doorwerking van de Europese besluitvorming in de Nederlandse rechtsorde is - mede als gevolg van de Securitel-zaak (C-194/94) - steeds meer in de schijnwerpers komen te staan. Het is niet zo dat er voor de toepassing en naleving door de lidstaat Nederland van alle EU-regelgeving op de vele genoemde terreinen één centrale instantie in ons land verantwoordelijk is. De verantwoordelijkheid voor de naleving van het EU-recht op de verschillende gebieden berust bij de verschillende voor die gebieden verantwoordelijke departementen, zoals die elk ook verantwoordelijk zijn voor de nationale wet- en regelgeving op hun terrein. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bij de doorwerking van het EU-recht een signalerende, informerende, coördinerende en faciliterende rol. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft een algemene verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van nationale wet- en regelgeving en de omzetting van richtlijnen in het Nederlands recht. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie schenkt vanuit die verantwoordelijkheid ook bijzondere aandacht aan de arresten van het Hof van Justitie in Luxemburg. Andere departementen hebben op afzonderlijke terreinen coördinerende taken. Verder is er in steeds sterkere mate sprake van doorwerking van EU-beleid op regionaal en lokaal niveau. Naar aanleiding van het Securitel-arrest is een aantal maatregelen genomen om de doorwerking van de EU-regelgeving in het nationale recht te verbeteren.
Om de interdepartementale coördinatiestructuur te verbeteren is in 1998 de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) ingesteld. Hiermee werd het mogelijk te komen tot de beoogde verbetering van de inter- en intradepartementale coördinatie van de voorbereiding en uitwerking van het Europese recht, het waarborgen van een nauwere samenwerking tussen departementen en een effectievere en doelmatigere inschakeling van Europeesrechtelijke expertise door de departementen.
In ICER-verband komen alle onderwerpen aan de orde die Europeesrechtelijke aspecten bevatten. Het kan daarbij gaan om de behandeling van specifieke Hofarresten, maar ook om de behandeling van onderwerpen met een meer algemeen karakter. Denk hierbij onder meer aan het ontwikkelen/voorbereiden van een kabinetsstandpunt inzake versnelde implementatie van EU-verplichtingen door Nederland of de hierna nog te bespreken checklisten en handleidingen. De ICER stond voorheen onder gezamenlijk voorzitterschap van Buitenlandse Zaken en Veiligheid & Justitie. Tegenwoordig is de ICER geïntegreerd in het Interdepartementaal Overleg Wetgeving en Juridische Zaken (IOWJZ). In het IOWJZ worden de departementen vertegenwoordigd door hun directeuren juridische zaken. Onder auspiciën van de ICER zijn drie vaste subcommissies werkzaam, de ICER-H (Hofzaken), ICER-I (implementatie), en de ICER-N (notificaties). Daarnaast worden adhoc-groepen ingesteld voor de uitdieping van concrete vraagstukken.
De ICER-H, die tweewekelijks bijeenkomt en wordt voorgezeten door Buitenlandse Zaken, coördineert het Nederlandse standpunt in zaken voor het Hof van Justitie te Luxemburg tegen Nederland, analyseert en signaleert arresten van dat Hof met het oog op de mogelijke effecten voor Europees of Nederlands beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk en verkent meer in het algemeen ontwikkelingen in de Europese wetgeving en rechtspraak.
Tweewekelijks worden alle nieuwe prejudiciële en contentieuze zaken en alle nieuwe arresten van het Hof van Justitie doorgenomen en beoordeeld op hun effecten voor Nederland. Belangwekkende arresten worden geselecteerd en aan een nadere beoordeling en inventarisatie van juridische gevolgen onderworpen. Over deze arresten wordt vervolgens aan de desbetreffende Minister(s) gerapporteerd.
Naast de uitspraken van het Hof in zaken waarin Nederland direct partij is, zijn ook de arresten die het Hof wijst in andere zaken voor Nederland van belang. Het gaat dan met name om de zgn. prejudiciële procedures, waarin rechters uit de lidstaten het Hof verzoeken om uitleg van een Europese rechtsregel. Het Hof heeft immers het laatste woord over de uitleg van het EU-recht. Dit kan soms verstrekkende gevolgen hebben voor ook de Nederlandse wetgeving. Nederland kan in dergelijke procedures zowel schriftelijk als mondeling optreden om het standpunt van de regering aan het Hof kenbaar te maken. Dit standpunt wordt door Buitenlandse Zaken (DJZ/ER) verwoord en afgestemd met de betrokken departementen.
Meer informatie over de inbreng van Nederland bij het Hof van Justitie
De ICER-I, die maandelijks wordt bijeengeroepen en wordt voorgezeten door het ministerie van Veiligheid & Justitie, coördineert de uitvoering van Europese regelgeving en uitspraken van het Hof van Justitie te Luxemburg in de Nederlandse rechtsorde en het voorkomen van strijd met het EU-recht bij het tot stand brengen van Nederlandse regelgeving. Klik hier voor meer informatie over implementatie en hier voor meer informatie over ICER-I op de website van het KCBR.
Naar aanleiding van de Securitelzaak hebben alle departementen notificatie-coördinatoren aangewezen, die een rol hebben bij het toezicht op de naleving van notificatieverplichtingen. Economische Zaken zit de ICER-N, die een platform voor notificatievragen vormt, voor. Een eerste inventarisatie van de notificatieverplichtingen die meer dan één departement betreffen, heeft uitgewezen dat er in de verschillende richtlijnen en verordeningen ruim driehonderd van zulke verplichtingen zijn. De meeste hiervan zijn overigens informatief van aard, vaak zelfs ex post. De ICER-N heeft op basis hiervan een checklist horizontale EU-rechtelijke notificatie-verplichtingen opgesteld. Deze zet beleidsambtenaren en wetgevingsjuristen op het spoor van horizontale notificatieverplichtingen, dat wil zeggen notificatie-verplichtingen die meer dan één departement raken. Voorts heeft de ICER-N een Handleiding Uitvoering EU-Informatiebeschikking geschreven. Op grond van de beschikking moeten overheidsdiensten bepaalde individuele maatregelen die tot gevolg hebben dat producten niet, of niet zonder meer, in de handel kunnen worden gebracht, achteraf aan de Europese Commissie melden.
Zie voor meer informatie over de ICER-N ook de website van het KCBR.