C-293/21 Vittamed technologijos
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 1 augustus 2021Schriftelijke opmerkingen: 17 augustus 2021
Trefwoorden : btw; aftrek voorbelasting; faillissement;
Onderwerp :
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;
Feiten:
Verzoekster is een vennootschap die zich bezighield met technisch wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan. Sinds 01-03-2012 heeft de vennootschap geen leveringen van goederen en/of diensten meer verricht waarover btw verschuldigd was. In 2012 en 2013 heeft ze echter onder meer goederen en diensten verworven waarover ze op basis van de aan haar uitgereikte facturen 87 987 EUR aan voorbelasting heeft berekend en afgetrokken. Die facturen hadden betrekking op leveringen in verband met de verwezenlijking van een internationaal project dat werd gefinancierd door de EU. Het project is afgerond op 31-12-2013 en verzoekster heeft de rechten voor drie licenties en twee prototypes verkregen. Na de afronding van het project heeft verzoekster in 2014 en 2015 telkens verliezen gerealiseerd. Gezien het verlies en het uitblijven van bestellingen is besloten de activiteiten van de vennootschap te beëindigen. In augustus 2015 werd besloten om de vennootschap te liquideren. Op 10-09-2015 heeft verzoekster de juridische status van een rechtspersoon in staat van vereffening verkregen. Op 23-09-2015 is verzoekster verwijderd uit het register van btw-plichtigen. Tevens heeft zij de btw-aangifte ingediend voor haar laatste belastingtijdvak. Na een belastinginspectie werd verzoekster een nieuwe aanslag opgelegd in de btw. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de inspectie en onder meer aangevoerd dat volgens de rechtspraak van het Hof aanspraak mag worden gemaakt op aftrek van voorbelasting betaald over kosten die zijn gemaakt ter voorbereiding van een economische activiteit, ook al is de economische activiteit niet met succes opgestart en vinden de voorgenomen belastbare handelingen niet plaats. Bij besluit van 19-04-2019 heeft de inspectie het besluit van de lokale belastingdienst bevestigd. Hierop heeft een klacht ingediend bij de commissie inzake belastinggeschillen, die de klacht ongegrond heeft verklaard. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld, welke werd verworpen door de rechter in eerste aanleg. Ten slotte heeft verzoekster hoger beroep ingesteld.
Overweging:
De onderhavige zaak doet een vraag rijzen over de uitlegging van het bepaalde in de artikelen 184 t/m 187 van de btw-richtlijn betreffende de herziening van toegepaste aftrek. Daarom dient het Hof te worden verzocht om een prejudiciële beslissing inzake de uitlegging van de relevante Unierechtelijke regels. Met name rijst de vraag over de verplichting van een belastingplichtige (verzoekster) om de toegepaste aftrek van voorbelasting over goederen en diensten, verworven met het oog op de vervaardiging van kapitaalgoederen, te herzien wanneer is besloten om die persoon te liquideren en deze is verwijderd uit het register van btw-plichtigen, met het gevolg dat die goederen niet zijn en niet zullen worden gebruikt voor de economische activiteit van de belastingplichtige met het oog waarop genoemd recht van aftrek is uitgeoefend.
Prejudiciële vragen:
Moeten de artikelen 184 tot en met 187 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige gehouden is (of niet gehouden is) tot herziening van de aftrek van belasting over de toegevoegde waarde (btw) die is geheven over de verwerving van goederen en diensten met het oog op de vervaardiging van kapitaalgoederen, indien het voornemen om die goederen te gebruiken voor belastbare economische activiteiten niet langer bestaat omdat de eigenaar (aandeelhouder) van de belastingplichtige besluit de belastingplichtige te liquideren en die belastingplichtige verzoekt te worden verwijderd uit het register van btwplichtigen?
Is voor de beantwoording van die vraag relevant wat de reden was voor het besluit om de belastingplichtige te liquideren, in dit geval wegens toenemende verliezen, het uitblijven van bestellingen en de twijfels van de aandeelhouder met betrekking tot de winstgevendheid van de geplande (voorgenomen) economische activiteit?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-672/16; C-37/95; C-249/17; C-110/94; C-734/19; C-374/19, C-532/16; C-660/16 en C-661/16; C-734/19;
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal