EU-Hof verduidelijkt het tijdstip waarop een EU-lidstaat de facultatieve tijdelijke bescherming kan beëindigen

Contentverzamelaar

EU-Hof verduidelijkt het tijdstip waarop een EU-lidstaat de facultatieve tijdelijke bescherming kan beëindigen

Het staat een EU-lidstaat vrij om de door hem verleende facultatieve tijdelijke bescherming op een eerder tijdstip in te trekken dan dat waarop de verplichte tijdelijke bescherming geen rechtsgevolgen meer heeft. Een EU-lidstaat mag geen terugkeerbesluit uitvaardigen zolang de betrokken persoon nog facultatieve tijdelijke bescherming geniet. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van Nederlandse rechters.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 19 december 2024 in de gevoegde zaken C-224/24 en C-290/24, Kaduna

Achtergrond

Als gevolg van de invasie van Oekraïne door de Russische strijdkrachten heeft de Europese Unie in 2022 een mechanisme van tijdelijke bescherming voor ontheemden uit Oekraïne ingevoerd (zie dit ECER-bericht). Dit Europese stelsel is verplicht van toepassing op Oekraïense onderdanen, staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die internationale bescherming genoten, gezinsleden van de eerste twee categorieën, en staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die in Oekraïne over een permanente verblijfsvergunning beschikten en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren. De lidstaten hebben evenwel de mogelijkheid om deze tijdelijke bescherming uit te breiden tot iedere andere categorie personen die om dezelfde redenen uit Oekraïne ontheemd zijn. 

De Nederlandse autoriteiten hebben de tijdelijke bescherming in eerste instantie verleend aan alle houders van een Oekraïense verblijfsvergunning, daaronder begrepen een tijdelijke verblijfsvergunning. Deze autoriteiten hebben vervolgens echter besloten om deze bescherming te beperken tot een minder ruime categorie personen, te weten de houders van een permanente Oekraïense verblijfsvergunning. Verschillende personen die geen dergelijke permanente verblijfsvergunning hebben, maar aan wie reeds facultatieve tijdelijke bescherming was verleend in Nederland, hebben zich tot de Nederlandse rechters gewend. De Nederlandse Raad van State en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, vragen het EU-Hof of een lidstaat de in deze context verleende facultatieve bescherming kan beëindigen en op welke wijze dit dient te gebeuren. 

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in herinnering dat het stelsel van tijdelijke bescherming, dat een uiting is van de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten bij de uitvoering van het asielbeleid, uitzonderlijk van aard is en enkel dient te gelden voor gevallen van massale toestroom van ontheemden. In dat kader kan een lidstaat die aan een categorie personen facultatieve tijdelijke bescherming heeft verleend, die bescherming in beginsel intrekken. De lidstaten kunnen beslissen hoelang de door hen verleende facultatieve tijdelijke bescherming duurt, mits deze niet aanvangt vóór en niet eindigt na de tijdelijke bescherming die door de instellingen van de EU is verleend.

Voorts is deze lidstaat verplicht om de begunstigden van de facultatieve tijdelijke bescherming een verblijfstitel toe te kennen waarmee zij op zijn grondgebied kunnen verblijven zolang deze bescherming hun niet is ontnomen. Hieruit volgt volgens het EU-Hof dat deze personen, zolang zij de facultatieve tijdelijke bescherming blijven genieten, legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijven. Ten aanzien van hen kan dus geen terugkeerbesluit worden uitgevaardigd voordat de betrokken lidstaat deze facultatieve bescherming heeft beëindigd.

Meer informatie: