EU-Hof vernietigt arrest Gerecht en verklaart besluit Commissie over VK belastingregels op gecontroleerde buitenlandse ondernemingen die onverenigbare staatssteun zouden zijn nietig

Contentverzamelaar

EU-Hof vernietigt arrest Gerecht en verklaart besluit Commissie over VK belastingregels op gecontroleerde buitenlandse ondernemingen die onverenigbare staatssteun zouden zijn nietig

Het EU-Hof verklaart de beschikking van de Europese Commissie waarbij bepaalde regels van het Verenigd Koninkrijk betreffende de belasting op gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (CFC's) als met de interne markt onverenigbare staatssteun zijn verklaard nietig, en vernietigt het arrest van het Gerecht waarbij die beschikking is bevestigd. De Europese Commissie en het Gerecht hebben volgens het EU-Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de regels die van toepassing zijn op CFC's het passende referentiekader vormen voor het onderzoek of een geselecteerd voordeel is verleend. Dat is de uitspraak van het EU-Hof naar aanleiding van een door het Verenigd Koninkrijk, ITV en LSEGH ingestelde hogere voorziening tegen een eerder arrest van het Gerecht.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 19 september 2024 in de gevoegde zaken C-555/22 P (Verenigd Koninkrijk e.a. - Commissie), C-556/22 P (ITV – Commissie e.a.) en C-564/22 P (LSEGH (Luxembourg) and London Stock Exchange Group Holdings (Italië) – Commissie e.a. (Winstbelasting van CFC’s).

Achtergrond
In 2019 heeft de Europese Commissie besloten (zie besluit (EU) 2019/1352 van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk betreffende vrijstelling van financiering door CFC-groepen (Controlled Foreign Companies)) dat het Verenigd Koninkrijk tussen 2013 en 2018 onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare staatssteun had verleend aan bepaalde multinationale groepen door selectieve belastingvoordelen te verlenen in de vorm van vrijstellingen van de “CFC-heffing”, namelijk de belasting die in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschappen verschuldigd zijn over de winst van hun gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (CFC's).
De Commissie was met name van mening dat het relevante referentiekader voor het onderzoek of er sprake was van een selectief voordeel bestond uit de regels die van toepassing zijn op CFC's en dat de vrijstellingen van de CFC-heffing een afwijking van dat kader vormden.

Het Verenigd Koninkrijk en ITV hebben die beschikking van de Commissie aangevochten bij het Gerecht van de Europese Unie. In 2022 heeft het Gerecht een arrest gewezen waarin het hun beroepen heeft verworpen (arrest van 8 juni 2022, Verenigd Koninkrijk en ITV/Commissie, T-363/19 en T-456/19) en de argumenten van de Commissie heeft bevestigd. Het Verenigd Koninkrijk, ITV en LSEGH stellen een hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht in bij het EU-Hof.

EU-Hof
Met het arrest van 19 september vernietigt het EU-Hof het arrest van het Gerecht waarbij het de beschikking van de Commissie heeft bevestigd waarin bepaalde Britse regels inzake de belasting van de winst van CFC als onverenigbare staatssteun zijn aangemerkt, en verklaart het deze beschikking nietig.

Het EU-Hof herinnert eraan dat de Commissie bij de vaststelling van het referentiekader, dat de eerste stap vormt in het onderzoek van de selectiviteitsvoorwaarde, in beginsel de uitleg van de relevante bepalingen van het nationale recht van de lidstaat dient te aanvaarden, tenzij zij kan aantonen dat in de rechtspraak of de administratieve praktijk van deze lidstaat een andere uitleg overheerst. In dit verband bepaalt het EU-Hof dat wanneer de Commissie, gelet op de door de betrokken lidstaat verstrekte informatie, met betrekking tot een steunregeling niet beschikt over rechtspraak of een administratieve praktijk van de betrokken lidstaat die haar eigen uitleg van het nationale recht onderbouwt, deze uitleg alleen dan voorrang kan hebben boven de door die lidstaat voorgestane uitleg indien de Commissie kan aantonen dat de uitleg van de lidstaat onverenigbaar is met de bewoordingen van de relevante bepalingen.

In casu is het referentiekader volgens het Verenigd Koninkrijk het algemene stelsel van vennootschapsbelasting, dat grotendeels is gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel, waarvan de op CFC's toepasselijke regels in hun geheel deel uitmaken. Deze regels maken het mogelijk de winsten van CFC's op dezelfde wijze te belasten als wanneer zij door vennootschappen uit het Verenigd Koninkrijk zouden zijn gegenereerd, wanneer er een voldoende groot risico bestaat dat deze winsten voortvloeien uit constructies die leiden tot een kunstmatige verschuiving van winsten of tot uitholling van de belastinggrondslag van de vennootschapsbelasting in het Verenigd Koninkrijk. Volgens de analyse van de Commissie, die door het Gerecht is bevestigd, kunnen de op CFC's toepasselijke regels daarentegen los worden gezien van het algemene vennootschapsbelastingstelsel van het Verenigd Koninkrijk en vormen zij dus het relevante referentiekader. Het EU-Hof onderzoekt of de door het Verenigd Koninkrijk voorgestane uitleg verenigbaar is met de bewoordingen van de relevante bepalingen en stelt vast dat dit het geval is.

Het EU-Hof stelt vast dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door, zoals de Commissie in de bestreden beschikking had vastgesteld, te bevestigen dat het referentiekader voor het onderzoek van de selectiviteit van de litigieuze vrijstellingen uitsluitend bestond uit de regels die van toepassing zijn op CFC’s. Deze onjuiste vaststelling van het referentiekader heeft noodzakelijkerwijs gevolgen voor de gehele analyse van de selectiviteitsvoorwaarde. Daarom volstaat volgens het EU-Hof de vaststelling van deze fout om het arrest van het Gerecht in zijn geheel te vernietigen en de beschikking van de Commissie nietig te verklaren.

Meer informatie:
Persbericht Curia
ECER-dossier: Staatssteun