C-258/14 Florescu ea
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 7 augustus 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 24 augustus 2014 Schriftelijke opmerkingen: 24 september 2014 Trefwoorden: sociale zekerheid (pensioenen); gelijke behandeling; handvest grondrechten
Onderwerp - Handvest grondrechten artikel 17 (eigendom); 20 (gelijkheid voor de wet), 21 (discriminatieverbod) en 47 (toegang tot onpartijdige rechtspraak); - VWEU artikel 110 (geen hogere belasting op producten andere EULS) - richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Pb L 303, blz. 16)
Vijf verzoekers (waaronder drie erfgenamen van belanghebbenden) zijn na meer dan 31 jaar werkzaam te zijn geweest bij de rechterlijke macht in 2009 met pensioen gegaan. De rechters hebben naast hun baan als magistraat ook altijd les gegeven aan de universiteit op basis van individuele arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. De pensioenen van verzoekers zijn tot eind 2009 betaald; toen verzocht hun werkgever (universiteit) verzoekers afstand te doen van het wettelijk dienstpensioen voor dienstjaren in de magistratuur omdat anders hun arbeidsovereenkomst als universitair docent zou worden beëindigd. Verzoekers starten een procedure bij de Rb Sibiu tegen de vijf verwerende partijen (pensioenfondsen, ministeries) om dit te keren maar hun verzoek, alsmede het daartegen ingestelde beroep, wordt verworpen. Verzoekers eisen herziening omdat de appelrechter niet heeft uiteengezet waarom hij EU-recht heeft genegeerd en geen verzoek om een prejudiciële beslissing heeft ingediend bij het HvJEU. Verzoekers stellen dat zij meer dan 31 jaar pensioen hebben betaald en beroepen zich op het recht van eigendom. Zij zien de nieuwe regelgeving als ‘onteigening’, strijdig met EU-recht dat de appelrechter rechtstreeks had moeten toepassen.
Ook dit (het kwam in ROE zaken al eerder voorbij) is een maatregel die is genomen om de gevolgen van de economische crisis te beteugelen. De verwijzende ROE rechter (Hof van Beroep Alba Iulia) benadrukt de crisisbeperkende noodzaak van de maatregelen, maar constateert wel dat deze zijn genomen zonder een einddatum te bepalen. De verplichtingen vloeien voort uit het op 23 juni 2009 gesloten Memorandum van Overeenstemming tussen de EG en ROE waaruit volgt dat uitlegging door het HvJEU voor uitspraak over de verenigbaarheid van de onderhavige bepalingen met EU-recht noodzakelijk is. Hij wijst er nog op dat op de datum van tenuitvoerlegging van het verbod om naast pensioen voor magistraten loon voor lesgeven aan de universiteit te ontvangen, in ROE niet meer dan 10 leden van de magistratuur zich in die situatie bevonden. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor: 1. Kan een memorandum van overeenstemming als dat van 23 juni 2009 tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië, bekendgemaakt in de Monitorul Oficial al României nr. 455 van 1 juli 2009, worden aangemerkt als een wettelijk bindende handeling, besluit, mededeling enzovoort zoals bepaald door het Hof van Justitie van de Europese Unie (arresten van 3 februari 1976, Flavia Manghera, 59/75, Jurispr. blz. 91, en 20 maart 1997, Frankrijk/Commissie, C-57/95, Jurispr. blz. I-1627), en kan het aan het Hof van Justitie van de Europese Unie ter uitlegging worden voorgelegd? 2. Zo ja, moet het Memorandum van Overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië van 23 juni 2009, bekendgemaakt in de Monitorul Oficial al României nr. 455 van 1 juli 2009, dan aldus worden uitgelegd dat de Europese Commissie, ter beperking van de gevolgen van de economische crisis door een verlaging van de personeelskosten, op regelmatige wijze de vaststelling van een nationale wet kan eisen waardoor een persoon het recht wordt ontzegd op een wettelijk pensioen waarvoor hij meer dan 30 jaar bijdragen heeft betaald en dat hij voorafgaand aan die wet heeft ontvangen, op grond dat die persoon loon ontvangt voor een op basis van een arbeidsovereenkomst verrichte activiteit die verschilt van die waarvoor hij een pensioen ontvangt? 3. Moet het Memorandum van Overeenstemming tussen de Europese Gemeenschap en Roemenië van 23 juni 2009 aldus worden uitgelegd dat de Europese Commissie, ter beperking van de gevolgen van de economische crisis, op regelmatige wijze de vaststelling van een nationale wet kan eisen waardoor een persoon volledig en sine die het recht wordt ontzegd op een wettelijk pensioen waarvoor hij meer dan 30 jaar bijdragen heeft betaald en dat hij voorafgaand aan die wet heeft ontvangen, op grond dat die persoon loon ontvangt voor een op basis van een arbeidsovereenkomst verrichte activiteit die verschilt van die waarvoor hij een pensioen ontvangt? 4. Moet het Memorandum in zijn geheel, met name punt 5, sub d, van het Memorandum, dat ziet op de reorganisatie en de verbetering van de overheid, aldus worden uitgelegd dat de Europese Commissie, ter beperking van de gevolgen van de economische crisis, op regelmatige wijze de vaststelling van een nationale wet heeft geëist op grond waarvan gepensioneerde overheidsambtenaren naast pensioen geen loon mogen ontvangen? 5. Kunnen de artikelen 17, 20, 21 en 47 van het Handvest, artikel 6 VEU, artikel 110 VWEU, het gemeenschapsrechtelijke rechtszekerheidsbeginsel en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling zoals artikel 21, lid 2, van Legea nr. 554/2004 din 2 decembrie 2004 privind contenciosul administrativ (wet 554/2004 van 2 december 2004 inzake bestuursrechtelijke geschillen), dat bij schending van het beginsel van voorrang van het Unierecht uitsluitend voorziet in de mogelijkheid tot herziening van nationale rechterlijke beslissingen in bestuursrechtelijke geschillen en niet op andere gebieden (civielrechtelijk, strafrechtelijk, handelsrechtelijk enzovoort) bij schending van dat beginsel van voorrang van het Unierecht door deze laatste beslissingen? 6. Verzet artikel 6 VEU zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die de betaling van pensioen aan beroepsmagistraten op basis van hun bijdragen gedurende meer dan 30 dienstjaren in de magistratuur afhankelijk stelt van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van die magistraten in het hoger juridisch onderwijs? 7. Verzetten artikel 6 VEU, artikel 17, lid 1, van het Handvest en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich tegen een wettelijke regeling die het recht op pensioen ontzegt ook al is dat recht gebaseerd op bijdragen gedurende meer dan 30 jaar, en ook al hebben de magistraten tijdens hun activiteit aan de universiteit afzonderlijk bijdragen aan het pensioenfonds betaald en betalen zij die nog steeds? 8. Verzetten artikel 6 VEU en artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2000/78, inzake gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich tegen een vonnis van het constitutioneel hof van een lidstaat waarbij bij de grondwettigheidstoetsing van de wet is geoordeeld dat het recht om naast pensioen loon te ontvangen alleen aan personen met een mandaat toekomt, en niet aan beroepsmagistraten, aan wie het recht wordt ontzegd op pensioen waarvoor zij meer dan 30 jaar bijdragen hebben betaald, op grond dat zij les zijn blijven geven in het hoger juridisch onderwijs? 9. Verzetten artikel 6 VEU en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich tegen een wettelijke regeling die de betaling van een pensioen aan magistraten waarvoor zij meer dan 30 jaar bijdragen hebben betaald, sine die afhankelijk stelt van de beëindiging van hun werkzaamheid aan de universiteit? 10. Verzetten artikel 6 VEU en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie zich tegen een wettelijke regeling die het juiste evenwicht verstoort dat moet worden bewaard tussen de bescherming van de eigendom van individuen en de vereisten van algemeen belang, doordat zij alleen een bepaalde categorie personen het recht op een pensioen voor magistraten ontzegt op grond dat zij aan de universiteit werken?
Specifiek beleidsterrein: VenJ en BZK