C-51/17

Contentverzamelaar

C-51/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   31 maart 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       17 april 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   17 mei 2017

Trefwoorden: consumentenbescherming; kredietverlening in vreemde valuta

Onderwerp: - richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Verzoekers hebben 15-02-2008 als natuurlijke personen een leningsovereenkomst afgesloten met de ELLAbank. Het bedrag van de lening wordt door de bank op tijdstip afsluiten omzet in ZWI frank met gebruikmaking van haar eigen inkoopkoers. De maandelijkse aflossingen worden in forint vastgesteld tegen de eigen verkoopkoers. De overeenkomst bevat een onderdeel ‘verklaring inzake de mededeling van het risico’ (zie pt 9 van de verwijzingsbeschikking). ELLAbank wordt overgenomen door AXAbank, die 22-07-2013 de overeenkomst opzegt omdat verzoekers niet betalen. Op dat moment lopen in HON duizenden procedures met verzoeken om ongeldigverklaring van in vreemde valuta opgestelde overeenkomsten. De HON wetgever tracht een oplossing voor deze ernstige sociale problemen te bieden met een wet van 26-07-2014 waarin de bevoegdheid tot unilaterale wijziging van de overeenkomst en oneerlijkheid van de ‘bid-ask spread’ is geregeld en daarbij financiële instellingen verplicht tot verrekening van de bedragen die op grond van oneerlijke bedingen door consumenten te veel zijn betaald (‘DH-1-wet’). Het wisselkoersrisico blijft (zowel ex tunc als ex nunc) wel bij de consument liggen. [Inmiddels is ook een nieuwe wet van kracht die met een hypotheek gewaarborgde overeenkomsten die in vreemde valuta zijn opgesteld verbiedt (na HVJEU-arrest C-26/13 Kásler et Káslerné Rábai) maar in casu niet van toepassing].

Verzoekers leiden 16-05-2013 een procedure in waarbij zij eisen dat de overeenkomst ongeldig wordt verklaard, met als rechtsgevolg dat deze geldig wordt verklaard maar dan alsof in HON forint opgesteld. Zij stellen op grond van RL 93/13 dat de overeenkomst oneerlijke bedingen bevat voor zover het wisselkoersrisico bij verzoekers is gelegd. Zij waren daarvan niet tevoren en niet op gedetailleerde wijze op de hoogte gesteld. Zij kregen slechts algemene informatie die als ‘reclame’ zou kunnen worden aangemerkt. Verweersters bestrijden die visie. De rechter in eerste aanleg wijst verzoekers vordering 11-03-2016 toe. Hij volgt daarbij eerdere uitspraken van de hoogste HON rechter en wijst erop dat kredietnemers ten tijde van de economische crisis kozen voor een gunstigere en goedkopere lening dan wanneer die in HON forint zou zijn opgesteld. Daarbij waren kredietverstrekkers op de hoogte van het wisselkoersrisico van de ZWI frank als ‘vluchtvaluta’, maar verstrekten daarover geen enkele concrete informatie. Op 01-11-2016 heeft AXAbank haar overeenkomsten overgedragen aan verweerster (OTP Bank Nyrt) die op haar beurt verzoeksters lening heeft overgedragen aan tweede verweerster.

De verwijzende HON rechter (Rb Boedapest) stelt vast dat op onderhavige zaak de DH-1 wet van toepassing is. Maar ook na de nieuwe wetgeving blijft de mogelijkheid tot beoordeling of de bedingen betreffende het wisselkoersrisico (on)eerlijk zijn. Zo niet dan wordt de overeenkomst aangemerkt als een overeenkomst opgesteld in HON forint. In de litigieuze overeenkomst is het wisselkoersrisicobeding opgenomen als beding waarover niet individueel is onderhandeld op moment van sluiten van de overeenkomst. In het HON Bw was niet uitdrukkelijk bepaald dat de toegepaste wisselkoers de officiële door de nationale bank vastgestelde koers diende te zijn. Dat is in de DH-1-wet wel geregeld en op grond van die wet onderdeel van de overeenkomst geworden. Hierdoor is evenmin sprake van individuele onderhandeling zoals bepaald in RL 93/13. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen:

1) Dient een contractueel beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt en dat wegens de opheffing van een oneerlijk beding dat voorzag in een verschil inkoop/verkoopkoers (“bid-ask spread”) en in de verplichting om het overeenkomstige wisselkoersrisico te dragen, met ex tunc werking deel is gaan uitmaken van de overeenkomst als consequentie van het optreden van de wetgever na gedingen over de ongeldigheid die een groot aantal overeenkomsten raakte, te worden aangemerkt als een beding waarover niet individueel is onderhandeld in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn en dat derhalve binnen de werkingssfeer ervan valt?

2) Indien het beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt, binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt, moet de uitsluitingsregel van artikel 1, lid 2, van de richtlijn dan in die zin worden uitgelegd dat deze ook ziet op een contractueel beding dat overeenkomt met dwingende wettelijke bepalingen in de zin van punt 26 van het arrest van het Hof van Justitie RWE Vertrieb AG (C-92/11) die zijn vastgesteld of in werking zijn getreden na de sluiting van de overeenkomst? Valt onder de uitsluitingsregel ook een beding dat met werking ex tunc deel van de overeenkomst is gaan uitmaken na de sluiting ervan, als consequentie van een dwingend wettelijk voorschrift waarbij de ongeldigheid als gevolg van het oneerlijke karakter van een beding, dat de uitvoering van de overeenkomst onmogelijk maakte, wordt verholpen?

3) Indien, volgens de antwoorden op de voorgaande vragen, het oneerlijke karakter van het beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt, kan worden getoetst, moet het vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de richtlijn dan in die zin worden uitgelegd dat aan dit vereiste ook is voldaan wanneer aan de wettelijk vastgelegde en dus noodzakelijkerwijs algemeen geformuleerde informatieverplichting wordt voldaan op de wijze als uiteengezet in de feiten van het onderhavige geval, of moet ook informatie worden meegedeeld over het risico voor de consument waarvan de financiële instelling op de hoogte is of waartoe deze toegang zou kunnen hebben op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten?

4) Is het uit het oogpunt van het vereiste van duidelijkheid en de transparantie en gelet op het bepaalde in punt 1, onder i) van de bijlage bij de richtlijn, voor de uitlegging van artikel 4, lid 1, van de richtlijn relevant dat op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de bedingen betreffende de bevoegdheid tot unilaterale wijziging en de bid-ask spread – die jaren later oneerlijk blijken te zijn – in de overeenkomst waren opgenomen samen met het beding betreffende de aanvaarding van het wisselkoersrisico, zodat als cumulatief gevolg van deze bedingen de consument in werkelijkheid in het geheel niet kon voorzien hoe de betalingsverplichtingen en het schommelingsmechanisme ervan zich naderhand zouden ontwikkelen? Of dient met de naderhand oneerlijk verklaarde contractuele bedingen geen rekening te worden gehouden bij de toetsing of het beding dat het wisselkoersrisico vastlegt, oneerlijk is?

5) Indien de nationale rechter verklaart dat het beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legt, oneerlijk is, is hij dan verplicht om bij het bepalen van de rechtsgevolgen overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht, ambtshalve en met inachtneming van het recht van hoor en wederhoor van de partijen in een procedure op tegenspraak, rekening te houden met het oneerlijke karakter van andere contractuele bedingen die door de verzoekers in hun beroep niet zijn aangevoerd? Vindt het beginsel van ambtshalve toetsing overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie ook toepassing indien de verzoeker consument is, of sluit het lijdelijkheidsbeginsel, rekening gehouden met de rol die het aanvullende recht in de gehele procedure inneemt, en met de bijzonderheden van de procedure, in dat geval ambtshalve toetsing uit?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-92/11 RWE Vertrieb; C-26/13 Kásler et Káslerné Rábai

Specifiek beleidsterrein: VenJ, EZ

 

Gerelateerde documenten