Op deze pagina:
Beperkende maatregelen of 'sancties' zijn in het buitenlands beleid van de EU een essentieel instrument voor het nastreven van haar doelstellingen overeenkomstig de beginselen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). Het gaat dan volgens artikel 21, lid 2, EU-Verdrag onder meer om
Sancties zijn geen straffen, ook niet als ze worden opgelegd aan personen. Ze zijn van tijdelijke aard. In het algemeen worden beperkende maatregelen opgelegd om een verandering teweeg te brengen in het beleid of de activiteit van het betrokken land, een deel van het land, de regering, entiteiten of individuen teneinde de doelstellingen van het GBVB te ondersteunen.
De EU gebruikt beperkende maatregelen als onderdeel van een geïntegreerd en alomvattend beleid dat bestaat uit een politieke dialoog, aanvullende inspanningen en andere instrumenten waarover ze beschikt.
Naar boven
De EU legt regelmatig beperkende maatregelen op
Autonome sancties van de EU kunnen zijn gericht tegen regeringen van derde landen en tegen niet-statelijke entiteiten of personen (zoals terroristische organisaties en terroristen).
Hoofdstuk VII van het Handvest van de VN geeft de Veiligheidsraad de bevoegdheid om de voor alle VN-leden bindende beperkende maatregelen te nemen die nodig zijn om de internationale vrede en veiligheid te handhaven of te herstellen, wanneer er sprake is van een bedreiging van de vrede, een schending van de vrede of een daad van agressie. Wanneer de EU een sanctie van de VN-Veiligheidsraad toepast, houdt zij zich aan de bepalingen van die resolutie, maar zij kan ook besluiten om verdergaande maatregelen te nemen. De EU zet de beperkende maatregelen van de VN zo snel mogelijk om.
De EU heeft een doelgerichte en gedifferentieerde aanpak op het vlak van beperkende maatregelen. Ze zijn ontworpen met het doel zo weinig mogelijk nadelige gevolgen te hebben voor diegenen die niet verantwoordelijk zijn voor het beleid of de maatregelen die de aanleiding waren voor de sancties, en dus om in het bijzonder de lokale burgerbevolking en de legitieme activiteiten in of met het land zoveel mogelijk te ontzien. Daarom kan de Raad beslissen om een reeks andere beperkende maatregelen vast te stellen. Bij dergelijke beperkende maatregelen kan in de praktijk een onderscheid gemaakt worden tussen:
Sancties in bredere zin
Hierbij horen "diplomatieke sancties" zoals het onderbreken van de diplomatieke betrekkingen met het beoogde land of het gecoördineerd terugroepen van de diplomatieke vertegenwoordigers van de EU en haar lidstaten.
Sancties in engere zin
Hierbij kan worden gedacht aan:
Om dergelijke "engere" sancties te treffen, is een specifieke wettelijke grondslag in de EU-verdragen noodzakelijk. Deze is te vinden in artikel 29 EU-Verdrag wat betreft de sanctiebesluiten in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. De toepasselijke stemprocedure staat in artikel 31 EU-Verdrag: unanimiteit (lid 1) of gekwalificeerde meerderheid wanneer uitvoering wordt gegeven aan een eerder besluit (lid 2).
Deze GBVB-besluiten hebben betrekking op derde landen en personen, maar richten zich enkel tot de EU-lidstaten. De EU-lidstaten moeten rechtstreeks toepassing geven aan deze besluiten, bijvoorbeeld als het gaat om wapenembargo's en reisbeperkingen. Voor zover het gaat om beperkende maatregelen tegen natuurlijke personen en entiteiten moet het GBVB-besluit nauwkeurige en op het specifieke geval toegesneden criteria bevatten waarmee bepaald kan worden welke personen en entiteiten op de sanctielijst moeten komen (het zogenoemde "listen van personen" of "listing") en wanneer zij er weer van verwijderd moeten worden ("delisting").
Om ervoor te zorgen dat de uitvoering van financiele en economische beperkingen eenvormig plaatsvindt worden deze GBVB-besluiten vervolgens vertaald in EU-verordeningen die rechtstreeks werken en nageleefd moeten worden door overheidsdiensten en economische operatoren (zoals fabrikanten, exporteurs, dienstverleners, banken, schepen, luchtvaartmaatschappijen). Deze verordeningen worden vastgesteld op basis van artikel 215 EU-Werkingsverdrag (lid 1: gehele of gedeeltelijke beperking van de economische en financiele betrekkingen met landen, lid 2: sancties tegen natuurlijke personen, rechtspersonen en niet-statelijke groepen of entiteiten).
Alle beperkende maatregelen van de EU
Bij beperkende maatregelen tegen natuurlijke personen en entiteiten zijn in het GBVB-besluit nauwkeurige criteria opgenomen om te bepalen wanneer een persoon of entiteit op de sanctielijst kan worden geplaatst ("gelist" kan worden) en wanneer zij er weer van verwijderd moeten worden ("gedelist" kan worden). De Raad is gebonden aan juridische vereisten bij het listen en delisten van personen en entiteiten. Op deze juridische vereisten wordt hieronder ingegaan.
Basisvoorwaarden listing
Basisvoorwaarden delisting
In 2004 is het Politiek en Veiligheidscomité enkele basisbeginselen overeengekomen over:
Deze grondbeginselen zijn opgenomen in de "richtsnoeren over de uitvoering en evaluatie van beperkende maatregelen" die door de Raad voor het laatst in 2018 zijn geëvalueerd en geüpdatet.
Eerbiediging van het internationaal recht is een van de uitdrukkelijke beginselen van het GBVB (artikel 3, lid 5, en artikel 21, lid 1, eerste alinea EU-Verdrag). Daarom moeten alle beperkende maatregelen van de EU in overeenstemming zijn met de verplichtingen van het internationaal recht, met inbegrip van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Het maakt daarbij geen verschil of het gaat om autonome sancties die uit eigen beweging door de EU worden ingesteld of om sancties die door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties worden opgelegd.
De beperkende maatregelen dienen de nodige bepalingen inzake juridische waarborgen te bevatten (artikel 215, lid 3 EU-Werkingsverdrag). Deze zien onder meer op de privacy van de geliste personen, de mogelijkheid om herziening van het besluit te verzoeken en informatie over de toepasselijke procedures. Hierover wordt in het EU-Publicatieblad (C-versie) melding gemaakt, telkens wanneer in de L-versie een sanctiemaatregel wordt gepubliceerd.
Tegen EU-besluiten op grond van artikel 29 EU-Verdrag en EU-verordeningen op grond van artikel 215 EU-Werkingsverdrag kunnen natuurlijke en rechtspersonen (geen derde staten) beroep instellen bij het EU-Gerecht, en eventueel hoger beroep bij het EU-Hof (artikel 263, vierde alinea EU-Werkingsverdrag in combinatie met artikel 275, tweede alinea EU-Werkingsverdrag).
Zij kunnen ook tegen nationale handelingen ter uitvoering van beperkende EU-maatregelen beroep instellen bij de nationale rechter, die zo nodig prejudiciële vragen over de geldigheid van deze EU-maatregelen kan stellen aan het EU-Hof (zaak C-72/15, Rosneft over GBVB besluiten en zaak C-158/14, A e.a. / Minister van Buitenlandse Zaken over EU-verordeningen).
Het EU-Hof heeft zich bevoegd verklaard om de EU-handelingen die uitvoering geven aan VN Veiligheidsraad-resoluties te toetsen aan de eerbiediging van de grondrechten zoals die binnen de EU gelden. Het EU-Hof is echter niet bevoegd de wettigheid van een VN Veiligheidsraad-resolutie zelf te toetsen (zaak C-402/05, Kadi, punten 281-289).
In het arrest Kadi II heeft het EU-Hof vastgehouden aan deze rechtspraak. De EU-rechter moet kunnen nagaan of de gronden voor listing gestaafd worden door informatie of bewijs en hij mag toetsen of de grondrechten (zoals het recht op verdediging) worden nageleefd. Het EU-Hof schetst daarvoor zelf een procedure die recht doet aan het vaak vertrouwelijke karakter van die informatie (gevoegde zaken C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, Kadi II, punten 97-134, met name punten 117-129). Niet alle informatie en bewijs hoeft te kloppen. Het volstaat als ten minste een van de redenen in de door het sanctiecomité verstrekte uiteenzetting voldoende nauwkeurig en concreet is, gestaafd is en op zich een toereikende grondslag voor dat besluit vormt. De omstandigheid dat andere van die redenen dat niet zijn, kan niet leiden tot de nietigverklaring van de listing (punt 130).
De internationale en EU-sancties worden in Nederland voor zover nodig omgezet in nationale regelgeving op grond van de Sanctiewet 1977. Ook worden de bevoegde handhavingsinstanties aangewezen. Deze wet is bij gelegenheid van de herziening van de Koninkrijksverhoudingen op 10 oktober 2010 van toepassing verklaard op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie afdeling 7 Sanctiewet 1977).
De Sanctiewet 1977 biedt een grondslag voor de totstandkoming van nationale regels ter uitvoering van internationale sanctiemaatregelen. Daarbij kunnen twee technieken van implementatie worden onderscheiden.
Een derde aanpak, waarvoor geen nationale regelgeving tot stand behoeft te worden gebracht, is beperkt tot het simpelweg uitvoering geven aan de internationale normen. Niet elke internationale sanctiemaatregel vergt de totstandkoming van een nationale sanctieregeling. Visumrestricties worden uitgevoerd door de bevoegde (nationale) overheidsinstanties. Aangezien deze bepalingen zich rechtstreeks en uitsluitend richten tot overheidsinstanties zijn geen nationale regels gericht op particulieren noodzakelijk.
Uitzonderingen/ ontheffingen
Bij het instellen van sanctiemaatregelen wordt zoveel mogelijk geprobeerd uitsluitend de beoogde rechtssubjecten te treffen. In verband hiermee zijn, onder voorwaarden, soms vrijstellingen of ontheffingen mogelijk. Het is doorgaans aan (de bevoegde autoriteiten van) de lidstaten om te beoordelen in hoeverre in een bepaalde situatie een vrijstelling of ontheffing kan worden verleend.
Meer info:
De Rijkssanctiewet (Staatsblad 2016, 261) regelt de toepassing in Aruba, Curaçao en Sint Maarten van beperkende maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme. De reikwijdte van de Rijkssanctiewet is beperkt tot verplichtingen die voortvloeien uit het externe optreden van de EU. De wet heeft tot doel de eenheid van het buitenlands beleid te waarborgen. Maatregelen ter bestrijding van terrorisme op grond van artikel 75 EU-Werkingsverdrag tegen personen en organisaties die hun activiteiten uitsluitend binnen de EU verrichten, vallen niet onder de Rijkssanctiewet.
Bij de toepassing van EU-sancties in Aruba, Curaçao en Sint-Maarten moet een onderscheid worden gemaakt tussen GBVB-besluiten op basis van artikel 29 EU-Verdrag (zoals wapenembargo's en reisbeperkingen) en verordeningen op basis van artikel 215 EU-Werkingsverdrag (zoals handelsbeperkingen en bevriezing van tegoeden). De GBVB-besluiten op basis van artikel 29 EU-Verdrag moeten telkens eerst door de Caribische landen worden omgezet in nationale regelgeving, zoals in Nederland gebeurd door middel van regelgeving op basis van de Sanctiewet 1977.
De Rijkssanctiewet is op 1 januari 2017 in werking getreden. Bestaande verordeningen op grond van artikel 215 EU-Werkingsverdrag werden vanaf dat moment - zonder terugwerkende kracht - rechtstreeks van toepassing op Curaçao. Verordeningen op grond van artikel 215 EU-Werkingsverdrag die op of na 1 januari 2017 in werking zijn getreden zijn ook rechtstreeks van toepassing op Curaçao (artikel 1, lid 1 en artikel 4 van de Rijkssanctiewet). Op grond van artikel 2 van de Rijkssanctiewet moet Curaçao alle voorzieningen treffen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de GBVB-besluiten en de verordeningen.
Rechtstreekse toepassing van verordeningen op grond van artikel 215 EU-Werkingsverdrag geldt niet voor Aruba en Sint-Maarten, aangezien artikel 1, lid 1 van de Rijkssanctiewet voor beide Caribische landen niet in werking is getreden (Staatsblad 2016, 452). Zonder nationale regelgeving zijn de EU-verordeningen in Aruba en Sint-Maarten dus niet van toepassing.
Aruba, Curaçao en Sint-Maarten moeten tevens betrokken worden bij de standpuntbepaling van Nederland met het oog op de totstandkoming van GBVB-besluiten en verordeningen (artikel 3 van de Rijkssanctiewet).
De kamerstukken zijn verschenen in de serie 34009 (R2035).
18-09-2024
De strijd tegen juridische en financiële constructies die de omzeiling van beperkende maatregelen vergemakkelijken, rechtvaardigt dergelijke verplichtingen. Dat is de uitspraak van het EU-Gerecht naar aanleiding van een ...
Nationale autoriteiten die beperkende maatregelen uitvoeren, moeten zich ervan vergewissen dat de inmenging in het eigendomsrecht van de klanten van een onderneming waarvoor die maatregelen gelden, in overeenstemming is met ...
13-09-2024
Het verlijden van een koopakte voor onroerend goed door een notaris is géén dienst op het gebied van juridisch advies die wordt verboden door het EU-sanctierecht tegen Rusland. Dat is het antwoord van het EU-Hof op ...