Op deze pagina:
De bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten kunnen door middel van een overeenkomst een gemeenschappelijk onderzoeksteam (JIT: Joint Investigation Team) instellen (Kaderbesluit 2002/465). Een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt opgericht om een bepaald doel te verwezenlijken en is voor een beperkte periode actief. Een JIT kan tot doel hebben om de samenwerking te bevorderen ten aanzien van moeilijke en veeleisende opsporingen die betrekking hebben op meerdere lidstaten. Ook kan een gemeenschappelijk onderzoeksteam worden opgericht indien meerdere lidstaten onderzoek verrichten naar strafbare feiten die wegens de omstandigheden van de zaak een gecoördineerd en gezamenlijk optreden verlangen.
Het gemeenschappelijk onderzoeksteam staat onder leiding van een persoon die werkzaam is bij een bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het team actief is. De leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam die afkomstig zijn uit andere lidstaten dan de lidstaat waar het team actief is, worden aangeduid als gedetacheerde leden. Het gemeenschappelijk onderzoeksteam verricht haar handelingen in overeenstemming met het recht van de staat waar de JIT actief is. De gedetacheerde leden van het JIT hebben het recht om aanwezig te zijn bij de onderzoekshandelingen die in een EU-lidstaat worden verricht. Tevens is het mogelijk dat de gedetacheerde leden door de leider van het JIT worden belast met de uitvoering van onderzoekshandelingen. Voorwaarde hiervoor is wel dat de lidstaat waar de onderzoekshandelingen worden verricht en de lidstaat van het gedetacheerde lid toestemming hebben gegeven.
Verordening 2023/969 voorziet in de oprichting van een digitaal platform. Het digitale platform moet het voor aanklagers en rechters - die in gemeenschappelijke onderzoeksteams (GOT's) samenwerken - gemakkelijker maken om informatie uit te wisselen en criminelen voor de rechter te brengen. Via het digitale platform kan operationele informatie en bewijsmateriaal worden uitgewisseld en tijdelijk worden opgeslagen. Het digitale platform zal worden aangesloten op de IT-instrumenten van de instanties die aan de GOT's deelnemen. Het gebruik van het platform zal sterk worden aangemoedigd, maar zal vrijwillig blijven.
Naar boven
De EU-lidstaten worden met regelmaat geconfronteerd met personen die betrokken zijn geweest bij genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. Deze personen komen vaak onder de aandacht wanneer zij de EU binnen willen komen. Besluit 2003/335/JBZ heeft betrekking op de samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de opsporing en vervolging van personen die betrokken zijn geweest bij genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden.
Het kan voorkomen dat nationale autoriteiten bij de behandeling van een verzoek om een verblijfsvergunning het vermoeden krijgen dat de verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan bovengenoemde misdrijven. Indien deze nationale autoriteit constateert dat in een andere EU-lidstaat de verblijfsvergunning is geweigerd, kan deze nationale autoriteit zich richten tot de autoriteiten van de andere lidstaat om inlichtingen in te winnen. Op basis van de inlichtingen van de andere lidstaat kan de nationale autoriteit beoordelen of de verzoeker van een verblijfsvergunning zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan de in Besluit 2003/335 genoemde misdrijven.
De lidstaten moeten elkaar informeren over verdenkingen tegen personen die op het grondgebied van een andere lidstaat verblijven en worden verdacht van het begaan van genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden. De lidstaat, die een persoon verdenkt, moet onderbouwen waarom hij een persoon verdenkt van het begaan van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden.
Overeenkomstig Besluit 2002/494/JBZ hebben alle lidstaten een aanspreekpunt ingesteld voor de uitwisseling van informatie over de opsporing en vervolging van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. Op verzoek van een andere EU-lidstaat of een andere nationale autoriteit verschaft het aanspreekpunt alle beschikbare informatie die kan bijdragen aan de opsporing en vervolging van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden.
De voornaamste drijfveer van (grensoverschrijdende) criminaliteit is financieel gewin. Financieel gewin zet personen ertoe aan om strafbare feiten te plegen. Besluit 2007/845/JBZ geeft voorschriften om ervoor te zorgen dat opbrengsten, die uit strafbare feiten zijn verkregen, zo snel mogelijk worden getraceerd en onderzocht. Indien deze informatie beschikbaar komt, kunnen andere EU-lidstaten hiervan op de hoogte worden gesteld.
De onderlinge samenwerking tussen de EU-lidstaten geschiedt op basis van nationale bureaus. Elke lidstaat heeft een nationaal bureau ingesteld die verantwoordelijk is voor de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven en andere met misdrijven verband houdende vermogensbestandsdelen (artikel 1 van Besluit 2007/845/JBZ). De nationale bureaus van de lidstaten delen op verzoek of uit eigener beweging informatie over vermogensbestandsdelen. Ook kunnen beproefde methoden bij de opsporing van vermogensbestandsdelen tussen de nationale bureaus worden uitgewisseld.
Besluit 2007/845 JBZ wordt vervangen door Richtlijn 2024/1260. De EU-lidstaten moeten richtlijn 2024/1260 uiterlijk op 23 november 2025 hebben omgezet in hun nationale recht (zie het ECER-bericht over de richtlijn).
Voor het bestrijden van het terrorisme is het van essentieel belang dat alle betrokken diensten in de EU-lidstaten over de meest volledige en recente gegevens beschikken. Besluit 2005/671/JBZ ziet op de versterking van de samenwerking en de informatie-uitwisseling tussen Europol, Eurojust en de nationale inlichtingen- en politiediensten op het gebied van strafbare feiten van terroristische aard. Elke lidstaat heeft nationale instanties aangewezen die bepaalde gegevens kunnen delen met Europol (artikel 2 lid 1 van het besluit), Eurojust (artikel 2, lid 2 van het besluit) en de bevoegde autoriteiten van andere EU-lidstaten (artikel 2, lid 6 van het besluit).
In een aanbeveling uit 2007 beveelt de Europese Commissie de lidstaten aan om informatie te delen over ontvoeringen door terroristen. Bij eventuele nieuwe ontvoeringen kunnen de EU-lidstaten teruggrijpen op de ervaring die andere lidstaten hebben gedeeld. Dit draagt bij aan het oplossen van nieuwe ontvoeringen.
De tijdige toegang tot correcte, actuele informatie en inlichtingen is van doorslaggevend belang om de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten in staat te stellen met succes strafbare feiten en activiteiten op te sporen, te voorkomen en te onderzoeken. Kaderbesluit 2006/960/JBZ maakt het mogelijk dat de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten in de verschillende fasen van het strafrechtelijk onderzoek informatie en inlichtingen uit de andere lidstaten kunenn opvragen en verkrijgen. Deze informatie en inlichtingen moeten bijdragen aan de uitvoering van een strafrechtelijk onderzoek of een criminele-inlichtingenoperatie. Met ingang van 12 december 2024 wordt Kaderbesluit 2006/960/JBZ ingetrokken en vervangen door richtlijn 2023/977.
Besluit 2008/615/JBZ geeft procedures voor de uitwisseling van informatie en inlichtingen ten aanzien van een aantal specifieke onderwerpen. Ten eerste regelt het besluit de geautomatiseerde overdracht van DNA-profielen, dactyloscopische gegevens en gegevens uit nationale kentekenregisters (hoofdstuk 2). De lidstaten hebben onder meer DNA-analysebestanden verzameld, die toegankelijk zijn voor autoriteiten van andere lidstaten. Ten tweede geeft het besluit voorschriften voor de gegevensverstrekking in het kader van grootschalige evenementen met een grensoverschrijdende dimensie (hoofdstuk 3). Daarbij kan worden gedacht aan sportevenementen of bijeenkomsten van de Europese Raad. Daarnaast stelt het besluit de voorwaarden vast voor de verstrekking van informatie ter voorkoming van terroristische misdrijven (hoofdstuk 4). Deze informatie kan worden verstrekt indien er een vermoeden bestaat dat personen zich strafbaar zullen maken aan strafbare feiten in de zin van de richtlijn terroristische misdrijven. Ook is het mogelijk dat de lidstaten gezamenlijke patrouilles en andere vormen van gezamenlijk optreden voor de handhaving van de openbare orde en ter voorkoming van strafbare feiten instellen (artikel 17 van het besluit). Tenslotte kunnen lidstaten elkaar bijstand verlenen in verband met massabijeenkomsten, rampen en zware ongevallen (artikel 18 van het besluit).
Besluit 2004/919/EG heeft tot doel om tot een betere samenwerking binnen de EU te komen op het gebied van het voorkomen en bestrijden van voertuigcriminaliteit. Artikel 3 van Besluit 2004/919/EG bepaalt dat de EU-lidstaten maatregelen moeten nemen om de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te vergemakkelijken. Dit kan onder meer door middel van samenwerkingafspraken. Tevens moeten de nationale bevoegde autoriteiten van één lidstaat regelmatig met elkaar overleggen. Bij deze nationale overleggen kunnen ook partijen uit de private sector (autobranche, verzekeraars) aanwezig zijn (artikel 4 van Besluit 2004/919/EG).
Elke lidstaat heeft een contactpunt aangewezen die verantwoordelijk is voor de aanpak van grensoverschrijdende voertuigcriminaliteit. In Nederland is het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (LIV) als contactpunt aangewezen. Besluit 2004/919/EG legt aan de lidstaten ook een verplichting op ten aanzien van aangiftes van voertuigendiefstal. Deze aangiften moeten als "gestolen-voertuigsignaleringen" in het Schengeninformatiesysteem worden opgenomen.
02-05-2024
De Raad en het Europees Parlement hebben een richtlijn aangenomen met minimumvoorschriften voor het opsporen, identificeren, bevriezen, confisqueren en beheren van criminele vermogensbestandsdelen. De richtlijn is van ...