Op deze pagina:
Artikel 82, lid 1, tweede alinea aanhef en onder a, EU-Werkingsverdrag, bepaalt dat de EU maatregelen kan vaststellen inzake de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen binnen de EU. De wederzijdse erkenning kan betrekking hebben op beslissingen die in het vooronderzoek worden genomen of beslissingen die tijdens een terechtzitting worden uitgevaardigd.
Het Europees aanhoudingsbevel (Kaderbesluit 2002/584/JBZ) vormde het eerste EU-instrument waarbij het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijk gebied werd toegepast. Het Europees aanhoudingsbevel vervangt de uitleveringsregelingen tussen de EU-lidstaten. In het kader van het Europees aanhoudingsbevel wordt niet langer gesproken van uitlevering, maar van overlevering.
Het Europees aanhoudingsbevel is een rechterlijke beslissing die door een EU-lidstaat wordt uitgevaardigd - uitvaardigende lidstaat - met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere EU-lidstaat - uitvoerende lidstaat - van een persoon die gezocht wordt. Deze persoon kan worden gezocht vanwege een mogelijke strafvervolging of wegens de uitvoering van een straf of maatregel. De andere EU-lidstaten zijn verplicht om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen (artikel 1 van het kaderbesluit). Onder omstandigheden zijn de rechterlijke autoriteiten van de uitvoerende lidstaat verplicht om de tenuitvoerlegging te weigeren (artikel 3 van het kaderbesluit). Daarnaast kunnen de rechterlijke autoriteiten van een uitvoerende lidstaat onder bepaalde omstandigheden vrijwillig besluiten om de tenuitvoerlegging te weigeren (artikel 4 van het kaderbesluit). Tevens kan de tenuitvoerlegging afhankelijk worden gesteld van garanties van de uitvaardigende lidstaat (artikel 5 van het kaderbesluit).
Een Europees aanhoudingsbevel is van toepassing indien er sprake is van een veroordeling van minimaal 4 maanden gevangenisstraf, waarbij de mogelijkheden tot hoger beroep zijn uitgeput. Ook is het EAB van toepassing op verdenkingen van strafbare feiten waarop meer dan één jaar gevangenisstaf staat. In beide gevallen moet voldaan zijn aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid. Dubbele strafbaarheid houdt in dat de handelingen van een persoon zowel in de uitvaardigende als de uitvoerende lidstaat strafbaar zijn gesteld. Het vereiste van de dubbele strafbaarheid komt te vervallen als het gaat om strafbare feiten die in het kaderbesluit worden genoemd en waarvoor in de uitvaardigende lidstaat een maximumstraf van drie jaar of meer geldt (artikel 2 van het kaderbesluit).
Naar boven
Richtlijn 2011/99 maakt het mogelijk dat slachtoffers van geweld, met name van belaging en huiselijk geweld, de bescherming tegen hun daders blijven behouden wanneer zij naar een andere EU-lidstaat verhuizen. De richtlijn schrijft voor hoe een rechtbank of een andere autoriteit in een EU-lidstaat een Europees beschermingsbevel kan uitvaardigen (artikel 6 van de richtlijn). De beschermde persoon kan zowel een verzoek tot uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel indienen in de lidstaat waar het nationale beschermingsbevel is uitgevaardigd als de lidstaat waar hij of zij naartoe is verhuisd.
Om een Europees beschermingsbevel te kunnen uitvaardigen moet de EU-lidstaat van bestemming wel bestaande nationale beschermingsmaatregelen kennen. Het gaat onder meer om de volgende beschermingsmaatregelen (artikel 5 van de richtlijn):
Een Europees onderzoeksbevel is een beslissing van een rechterlijke autoriteit van een EU-lidstaat om één of meerdere onderzoeksmaatregelen uit te voeren in een andere EU-lidstaat. Deze onderzoeksmaatregelen dragen bij aan het verzamelen van bewijsmateriaal. Het Europees onderzoeksbevel kan tevens uitgevaardigd worden voor de verkrijging van bewijsmateriaal dat al in handen is van de autoriteiten van de aangezochte EU-lidstaat (richtlijn 2014/41).
Het Europees onderzoeksbevel is van toepassing op alle onderzoeksmaatregelen, met uitzondering van de instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam (artikel 3 van de richtlijn). De artikelen 22 tot en met 29 van de richtlijn geven specifieke voorschriften voor bepaalde onderzoeksmaatregelen. Daarbij gaat het onder meer om inlichtingen over bankrekeningen en andere financiële rekeningen, maar ook om voorschriften inzake verhoor via video- of telefoonconferentie.
In het kader van het Europees onderzoeksbevel moet ook worden gewezen op de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (2000) (zie ook Akte van de Raad tot vaststelling van de Overeenkomst ). Deze overeenkomst tussen de EU-lidstaten vergemakkelijkt de grensoverschrijdende uitvoering van bepaalde onderzoeksmaatregelen. Het gaat onder meer om de tijdelijke overbrenging van gedetineerden voor onderzoek en verhoren via telefoonconferentie. Een aantal bepalingen uit de Overeenkomst zijn sinds de inwerkingtreding van de richtlijn Europees onderzoeksbevel niet langer meer van toepassing tussen de lidstaten ( artikel 34, lid 1, sub c, richtlijn 2014/41 ). Denemarken neemt echter niet deel aan de richtlijn Europees onderzoeksbevel. De betreffende bepalingen van de Overeenkomst blijven daarom wel van toepassing ten aanzien van Denemarken.
Europees verstrekkingsbevel en Europees bewaringsbevel voor elektronisch bewijsmateriaal
De in de vorige paragraaf bedoelde EOB-richtlijn bestrijkt alle onderzoeksmaatregelen. Ook toegang tot elektronisch bewijsmateriaal valt eronder, maar de EOB-richtlijn bevat geen specifieke bepalingen over dit type bewijsmateriaal. In verordening 2023/1543 zijn die specifieke bepalingen vastgelegd. De verordening biedt rechterlijke instanties de mogelijkheid om op basis van een Europees verstrekkingsbevel rechtstreeks elektronisch bewijsmateriaal op te vragen bij dienstverleners (zoals telecom- of sociale mediabedrijven) die in een andere EU-lidstaat zijn gevestigd . De dienstverleners moeten binnen 10 dagen, of in dringende gevallen binnen 8 uur, antwoorden. Rechterlijke instanties kunnen daarnaast met een Europees bewaringsbevel voorkomen dat buitenlandse dienstverleners gegevens verwijderen, en deze informatie zo ook in een later stadium opvragen.
Op grond van richtlijn 2023/1544 moeten de hierboven bedoelde dienstverleners in de EU een wettelijke vertegenwoordiger of vestiging aanwijzen waar rechterlijke instanties hun Europese verstrekkingsbevelen en Europese bewaringsbevelen naartoe kunnen sturen. De wettelijk vertegenwoordiger moet zich fysiek in de EU bevinden. De aangewezen vestiging of wettelijk vertegenwoordiger, en ook de dienstverlener zelf, kunnen aansprakelijk worden gesteld voor niet-opvolging van bevelen. Naar boven
Kaderbesluit 2005/214/JBZ heeft betrekking op de wederzijdse erkenning van geldelijke sancties. Bij geldelijke sancties gaat het onder meer om een geldsom die door een rechter bij een strafrechtelijke veroordeling wordt opgelegd. Een voorbeeld daarvan vormen boetes voor snelheidsovertredingen. Ook kan het gaan om een schadevergoeding die door de strafrechter is toegekend, indien het slachtoffer niet als civiele partij aan een civielrechtelijke procedure kan deelnemen. Tevens kan het gaan om een geldsom voor de vergoeding van de proceskosten of een geldsom ten behoeve van een overheidsfonds of een organisatie voor slachtofferhulp.Naar boven
Verordening 2018/1805 bevat regels voor de wederzijdse erkenning van bevriezings- en confiscatiebevelen. Een bevriezingsbevel is een beslissing ter voorkoming van de vernietiging, de verwerking, de verplaatsing, de overdracht of de vervreemding van voorwerpen met het oog op de confiscatie ervan. Een confiscatiebevel is een onherroepelijke straf of maatregel, opgelegd door een rechtbank na een procedure in verband met een strafbaar feit, die leidt tot de definitieve ontneming van voorwerpen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Kaderbesluit 2008/947/JBZ heeft betrekking op de toepassing van proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen in het geval van veroordeelden die niet in de lidstaat wonen waar zij zijn veroordeeld. De EU-lidstaten moeten een vonnis van een rechter uit een andere EU-lidstaat erkennen indien in het vonnis proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen zijn opgelegd.
Alternatieve straffen zijn volgens het kaderbesluit andere straffen dan gevangenisstraffen of geldelijke sancties. Bij dit soort straffen wordt een verplichting of instructie aan de betrokken persoon opgelegd. Proeftijdvoorwaarden kunnen volgens het kaderbesluit op verschillende manieren worden opgelegd.
Artikel 4 lid 1 van Kaderbesluit 2008/947/JBZ geeft een overzicht van de proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen. Het gaat onder meer om een gebiedsverbod of de verplichting om een taakstraf te verrichten. Op grond van het tweede lid van artikel 4 kunnen de EU-lidstaten aan het secretariaat-generaal van de Raad mededelen op welke proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen zij, naast de voorbeelden genoemd in het eerste lid, ook toezicht willen houden.
Naast de erkenning van vonnissen inzake proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen is het kaderbesluit ook van toepassing op de overname van de verantwoordelijkheid voor het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen. Tenslotte is het kaderbesluit van toepassing op alle overige beslissingen die te maken hebben met de erkenning van vonnissen en de overname van de verantwoordelijkheid van het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen.
Kaderbesluit 2008/909/JBZ maakt het mogelijk dat een EU-lidstaat een gevangenisstraf ten uitvoer kan leggen die door een andere EU-lidstaat aan de gevonniste persoon werd opgelegd. Een EU-lidstaat is namelijk in beginsel verplicht om een vonnis te erkennen en ten uitvoer te leggen (artikel 8 van het kaderbesluit). Onder omstandigheden kan een bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de tenuitvoerlegging weigeren (artikel 9 van het kaderbesluit).
Het kaderbesluit geeft ook voorschriften voor de overdracht van gevangenen naar een andere EU-lidstaat. In beginsel moet de veroordeelde instemmen met de overdracht naar de andere EU-lidstaat (artikel 6 van het kaderbesluit). De instemming van de veroordeelde kan achterwege worden gelaten in drie gevallen. Ten eerste wanneer de veroordeelde wordt overgedragen aan de lidstaat waar hij onderdaan van is en waar hij tevens woonachtig is. Ten tweede kan een veroordeelde zonder zijn instemming worden overgedragen aan een lidstaat waarnaar hij na invrijheidstelling zal worden uitgewezen. Deze uitwijzing vindt plaats op grond van een bevel tot uitzetting of verwijdering. Ten derde kan de veroordeelde worden overgedragen aan de lidstaat waar de veroordeelde naartoe was gevlucht of naar terug was gekeerd na de instelling van de strafvervolging of de veroordeling.
Op grond van Kaderbesluit 2009/829/JBZ moet een EU-lidstaat een beslissing van een andere EU-lidstaat, waarin toezichtmaatregelen worden opgelegd, erkennen. De toezichtmaatregelen gelden als alternatief voor voorlopige hechtenis. Door de toepassing van toezichtmaatregelen wordt voorkomen dat burgers uit een andere EU-lidstaat dan de lidstaat waar de strafprocedure loopt, moeten worden overgeleverd aan die andere EU-lidstaat. Deze overlevering zou noodzakelijk zijn indien aan de betrokkene voorlopige hechtenis zou worden opgelegd.
Artikel 8 geeft een overzicht van de toezichtmaatregelen, die op grond van Kaderbesluit 2009/829/JBZ moeten worden erkend. Voorbeelden van toezichtmaatregelen zijn de verplichting voor de betrokkene om zich dagelijks bij het politiebureau te melden of de verplichting om binnen een bepaald grondgebied te blijven
Kaderbesluit 2008/675/JBZ stelt de voorwaarden vast waaronder in een strafprocedure in een EU-lidstaat rekening kan worden gehouden met eerdere veroordelingen in andere EU-lidstaten. Bij deze eerdere veroordelingen moet het wel gaan om andere feiten. Een EU-lidstaat kan een eerdere veroordeling onder meer terugvinden in het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS).
De lidstaat waar de strafprocedure wordt gevoerd hoeft slechts met veroordelingen uit andere EU-lidstaten rekening te houden voor zover in die lidstaat zelf ook met dergelijke veroordelingen rekening wordt gehouden. Indien de lidstaat rekening moet houden met eerdere veroordelingen uit andere EU-lidstaten, moet aan deze eerdere veroordelingen dezelfde rechtskracht worden verbonden als aan eerdere veroordelingen uit de lidstaat waar de strafprocedure loopt.
01-08-2024
Sinds de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie is de tenuitvoerlegging in de Unie van door het Verenigd Koninkrijk uitgevaardigde aanhoudingsbevelen geregeld in de handels- en ...
15-07-2024
Wanneer een EU-lidstaat een verzoek tot het arresteren en overleveren van een persoon ontvangt van het Verenigd Koninkrijk, waartegen de betrokken persoon heeft aangevoerd dat het uitvoeren van dat verzoek zou resulteren in ...
08-05-2024
Een Europees onderzoeksbevel (EOB) voor de overdracht van bewijs dat al door een andere lidstaat is verzameld, kan onder bepaalde voorwaarden worden uitgevaardigd door een openbare aanklager. Voor het uitvaardigen van het ...