Nederlandse interventies

Deelname Nederland aan EU-Hofzaken

Procesvoering namens Nederland

De rechtspraak van het EU-Hof en het EU-Gerecht is essentieel voor Nederland. Hun uitspraken dragen bij aan de rechtsontwikkeling binnen de Europese Unie en kunnen van invloed zijn op het Nederlandse recht en beleid. Europese jurisprudentie dwingt soms tot aanpassing van de nationale regelgeving of uitvoeringspraktijk. Door actief zijn visie naar voren te brengen in Luxemburg, kiest Nederland ervoor om invloed uit te oefenen op deze rechtsontwikkelingen.

De procesvoering namens de Nederlandse regering voor de Europese hoven wordt uitgevoerd door gemachtigden van de minister van Buitenlandse Zaken. De gemachtigden behoren tot het Hofcluster van de Afdeling Europees recht (DJZ/ER), één van de afdelingen van de Directie Juridische Zaken van het ministerie.

Het Hofcluster coördineert de voorbereiding en formulering van het standpunt van de Nederlandse regering voor zowel het EU-Hof en EU-Gerecht. Ook is het Hofcluster verantwoordelijk voor de procesvoering bij het Hof van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA-Hof ).
De zaken bij de Europese hoven kunnen worden verdeeld in twee soorten: prejudiciële zaken en rechtstreekse zaken. In prejudiciele zaken gaat het om zaken waarin het EU-Hof antwoord geeft op prejudiciele vragen van nationale rechters over de geldigheid en/of uitleg van het Unierecht. Alle nationale rechters binnen de EU zijn bevoegd dergelijke vragen voor te leggen aan het EU-Hof. Bij rechtstreekse (of directe) zaken gaat het onder meer om beroepen tegen besluiten van de EU-instellingen, hogere voorzieningen tegen uitspraken van het EU-Gerecht en infractieprocedures van de Europese Commissie tegen lidstaten. Voor Nederland geldt dat de betrokkenheid bij het aantal prejudiciele zaken per jaar hoger is dan bij het aantal rechtstreekse zaken. Zie hierover ook de Jaarverslagen Procesvoering Nederland.

De beslissing om namens de Nederlandse regering een inbreng te leveren in een procedure wordt genomen in de ICER-Hofzaken (ICER-H). De ICER-H is een vaste werkgroep van de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) en is specifiek belast met de EU-Hofprocedures. Alle departementen zijn vertegenwoordigd in de ICER-H. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is voorzitter van de ICER-H.

Wanneer neemt Nederland deel aan een EU-Hofzaak? Welke criteria worden hiervoor gebruikt?

Binnen de ICER-H vindt de afstemming plaats over de Nederlandse deelname in een Hofzaak. Deelname wordt bepaald op grond van een aantal factoren. De ICER-H 'Handleiding voor het beoordelen van deelname door Nederland in zaken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie' (2015) gaat over de wijze waarop wordt bepaald of deelname van Nederland in een bepaalde zaak opportuun is. Als Nederland deelneemt aan een Hofzaak, zal het Hofcluster samen met de betrokken beleidsdepartementen de Nederlandse inbreng opstellen. Deze inbreng kan zowel schriftelijk als mondeling zijn. In dit verband zijn ook 'Aanwijzingen' opgesteld (in 2015) die worden gebruikt bij het maken van schriftelijke opmerkingen (SO) in prejudiciele procedures. Ook voor de Nederlandse inbreng in rechtstreekse zaken zijn in 2015 aanwijzingen opgesteld.  

Onder Gerelateerde Documenten vindt u zowel de ICER-H Handleiding als de Aanwijzingen.