Monetair beleid

Monetair beleid

Op deze pagina:

Inleiding

In de Europese Unie (EU) gebruiken inmiddels twintig lidstaten de euro als gemeenschappelijke munt. De andere lidstaten - met uitzondering van Denemarken - zijn verplicht om de euro (op termijn) in te voeren als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. De 'eurolanden' hebben één gemeenschappelijk monetair- en wisselkoersbeleid (artikel 119, lid 2, EU-Werkingsverdrag) en dat beleid vormt een exclusieve bevoegdheid van de EU (artikel 3, lid 1, onder c, EU-Werkingsverdrag). Dit houdt in dat in beginsel alleen de EU wetgevend kan optreden en juridische handelingen kan vaststellen (artikel 2, lid 1, EU-Werkingsverdrag). Het monetaire- en wisselkoersbeleid van de 'niet-eurolanden' valt niet onder de (exclusieve) bevoegdheid van de EU en blijft een nationale bevoegdheid van de desbetreffende landen. Die landen moeten hun wisselkoersbeleid echter wel behandelen als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang (artikel 142 EU-Werkingsverdrag). 

Het hoofddoel van het gemeenschappelijk monetair- en wisselkoersbeleid  is het handhaven van prijsstabiliteit. Daarnaast moet dat beleid bijdragen aan het ondersteunen van het algemene economische beleid in de EU (artikel 119, lid 2, EU-Werkingsverdrag en zie het ECER-dossier over het economische beleid). Het monetaire beleid van de EU wordt gevoerd door de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken van de eurolanden, die tezamen het Eurosysteem vormen. (artikel 282, lid 1, EU-Werkingsverdrag). 

In dit ECER-dossier wordt in de eerste plaats het rechtskader geschetst. Vervolgens wordt ingegaan op het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en de Europese Centrale Bank (ECB), de EU-instelling die erop toe moet zien dat de aan het ESCB opgedragen taken worden uitgevoerd. Daarna wordt aandacht besteed aan de euro als gemeenschappelijke munt en de Eurogroep. Tenslotte wordt ingegaan op de verplichtingen die gelden voor de lidstaten en hun nationale centrale banken in het kader van het monetaire beleid van de EU, en op de voorschriften die van toepassing zijn op de 'niet-eurolanden'. 

Naar boven

Rechtskader

EU-Werkingsverdrag en de Statuten

De bepalingen van het monetaire (en wisselkoers)beleid van de EU zijn hoofdzakelijk neergelegd in het EU-Werkingsverdrag en in de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en van de Europese Centrale Bank (ECB). Die Statuten zijn neergelegd in Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen. Het EU-Werkingsverdrag en de Statuten kunnen in beginsel alleen worden gewijzigd door middel van het doorlopen van een verdragsherzieningsprocedure in de zin van artikel 48 van het EU-Verdrag (zie het ECER-dossier over die procedures). In 2011 is bijvoorbeeld na het doorlopen van een (vereenvoudigde) verdragsherzieningsprocedure een derde lid toegevoegd aan artikel 136 van het EU-Werkingsverdrag, op basis waarvan het voor de eurolanden mogelijk werd om een stabiliteitsmechanisme in te stellen (zie Besluit 2011/199).

  • ECER-bericht - EU-Hof geeft groen licht voor Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) (30 november 2012)
  • ECER-bericht - Noodfonds ESM van start (9 oktober 2012)
  • ECER-bericht - Commissie geeft positief advies over verdragswijziging eurostabiliteit (18 februari 2011)
  • ECER-bericht - Europese Raad: Akkoord over verdragswijziging stabiliteitsmechanisme (20 december 2010)

Voor het wijzigen van bepaalde bepalingen uit de Statuten is het doorlopen van een verdragsherzieningsprocedure niet nodig, omdat de Raad en het Europees Parlement die bepalingen volgens de gewone wetgevingsprocedure kunnen wijzigen (zie artikel 129, lid 3, van het EU-Werkingsverdrag voor de relevante bepalingen). Daarnaast kan de Raad aanvullende wetgeving ter uitvoering van bepaalde bepalingen uit de Statuten aannemen (zie artikel 129, lid 4, EU-Werkingsverdrag en artikel 41, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

Protocollen bij de EU-Verdragen

Naast Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen, waarin de Statuten van het ESCB en van de ESCB zijn vastgelegd, zijn er meer Protocollen bij de EU-Verdragen relevant in het kader van het monetaire beleid van de EU. Het gaat om Protocol nr. 13 betreffende de convergentiecriteria, Protocol nr. 14 betreffende de Eurogroep en Protocol nr. 16 betreffende Denemarken. Deze protocollen worden belicht bij de relevante onderwerpen in dit ECER-dossier. 

Overgangsbepalingen voor niet-eurolanden

Zoals hierboven beschreven, gebruiken op dit moment nog niet alle EU-lidstaten de euro als hun munteenheid. De lidstaten die de euro (nog) niet als hun munteenheid gebruiken, worden aangeduid als 'lidstaten die onder een derogatie vallen' (artikel 139, lid 1, EU-Werkingsverdrag). Die lidstaten hebben die derogatie op grond van een bepaling in een Protocol bij de EU-Verdragen, op grond van een beschikking van de Raad, of op grond van een bepaling in de Toetredingsakte(n) (zie het onderdeel over de intrekking van een derogatie voor meer informatie). In het EU-Werkingsverdrag en de Statuten van de ESCB en de ECB zijn overgangsbepalingen opgenomen ten behoeve van de lidstaten met een derogatie (de artikelen 139-144 EU-Werkingsverdrag en de artikelen 42-50 van de Statuten). Die overgangsbepalingen worden besproken in het onderdeel 'EU-lidstaten die niet deelnemen aan de euro'. In de volgende paragrafen van dit ECER-dossier worden lidstaten die de euro als munteenheid gebruiken aangeduid als 'eurolanden' en de overige lidstaten als 'niet-eurolanden'. 

Naar boven

Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB)

De Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale banken van zowel de eurolanden als de niet-eurolanden vormen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) (artikel 282, lid 1, EU-Werkingsverdrag en artikel 1, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). Het hoofddoel van het ESCB is het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd het doel van prijsstabiliteit ondersteunt het ESCB het algemene economische beleid in de EU. Het ESCB moet handelen in overeenstemming met het beginsel van een openmarkteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd (artikel 2, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragenartikel 127, lid 1, EU-Werkingsverdrag en artikel 282, lid 2, EU-Werkingsverdrag). Daarnaast moet het ESCB handelen in overeenstemming met de volgende beginselen: stabiele prijzen, gezonde overheidsfinanciën en monetaire condities, en een houdbare betalingsbalans (artikel 127, lid 1 en artikel 119, lid 3, EU-Werkingsverdrag). In de paragrafen hieronder wordt ingegaan op de taken en de organisatiestructuur van het ESCB 

Taken van het ESCB

De (fundamentele) taken van het ESCB worden opgesomd in artikel 127, leden 2 en 5 van het EU-Werkingsverdrag. Het gaat om de volgende taken:

De bovenstaande taken worden alleen uitgeoefend met betrekking tot de eurolanden en niet met betrekking tot de niet-eurolanden (artikel 139, lid 2, onder c, EU-Werkingsverdrag). Zie voor meer informatie over bovengenoemde taken de website van de Europese Centrale Bank.

Naar boven

Organisatiestructuur van het ESCB

Het ESCB wordt bestuurd door de besluitvormende organen van de Europese Centrale Bank (ECB), te weten de Raad van bestuur en de directie (artikel 129, lid 1, EU-Werkingsverdrag en artikel 8, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). Op de ECB en haar organen wordt nader ingegaan in het onderdeel over de ECB. 

Naar boven

Europese Centrale Bank (ECB)

De Europese Centrale Bank (ECB) heeft tot taak erop toe te zien dat de aan het ESCB opgedragen taken worden uitgevoerd, hetzij door haar eigen werkzaamheden hetzij via de nationale centrale banken (artikel 9, lid 2, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). De ECB is onafhankelijk. Dat houdt in dat de ECB en haar besluitvormende organen geen instructies vragen dan wel aanvaarden van EU-instellingen, organen of instanties, en ook niet van de regeringen van de lidstaten of van enig ander orgaan. De EU-instellingen, organen of instanties en de regeringen van de lidstaten hebben zich ertoe verplicht de onafhankelijkheid van de ECB te eerbiedigen (artikel 130 en artikel 283, lid 3, derde volzin, van het EU-Werkingsverdrag, en artikel 7, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). Daarnaast bezit de ECB rechtspersoonlijkheid naar internationaal publiekrecht (artikel 282, lid 3, eerste volzin, EU-Werkingsverdrag) en heeft het in de lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt toegekend. De ECB kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden (artikel 9, lid 1, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de organisatiestructuur, de bevoegdheden en de taken van de Europese Centrale Bank. 

Organisatiestructuur van de ECB

De besluitvormende organen van de ECB zijn de Raad van bestuur en de directie (artikel 129, lid 1, EU-Werkingsverdrag en artikel 9, lid 3, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). Zolang er nog lidstaten zijn die de euro nog niet als munteenheid gebruiken, blijft de Algemene Raad van de ECB bestaan als derde besluitvormend orgaan van de ECB (artikel 141, lid 1, EU-Werkingsverdrag en artikel 44, lid 1, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). Op deze drie besluitvormende organen van de ECB wordt hieronder ingegaan.

De Raad van bestuur

Samenstelling, stemrechten en vergaderingen

De Raad van bestuur van de ECB bestaat uit de leden van de directie van de ECB en de presidenten van de nationale centrale banken van de eurolanden (artikel 283, lid 1, EU-Werkingsverdrag en artikel 10, lid 1, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). De regeling van de stemrechten van de leden van de Raad van bestuur van de ECB is neergelegd in artikel 10, lid 2, van Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen. De besprekingen van de vergaderingen van de Raad van bestuur zijn vertrouwelijk. De Raad van bestuur kan besluiten het resultaat van zijn beraadslagingen openbaar te maken. 

De voorzitter van de Raad van de EU en een lid van de Europese Commissie mogen zonder stemrecht deelnemen aan de vergaderingen van de Raad van bestuur van de ECB. De voorzitter van de Raad kan aan de Raad van bestuur van de ECB een motie ter bespreking voorleggen (artikel 284, lid 1, EU-Werkingsverdrag). 

Taken

De Raad van bestuur van de ECB stelt de richtsnoeren vast en neemt de besluiten die nodig zijn voor het vervullen van de taken die aan het ESCB zijn opgedragen. De Raad van bestuur formuleert het monetaire beleid van de EU, met inbegrip van besluiten met betrekking tot intermediaire monetaire doelstellingen, de belangrijkste rentetarieven en de liquiditeitsvoorziening in het ESCB (artikel 12, lid 1, eerste alinea, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen).

De ECB moet overeenkomstig artikel 127, lid 4 van het EU-Werkingsverdrag en artikel 282, lid 5 van het EU-Werkingsverdrag worden geraadpleegd over elk voorstel voor een besluit van de EU op de gebieden die onder de bevoegdheid van de ECB vallen. Daarnaast moet de ECB door de nationale autoriteiten worden geraadpleegd over elk ontwerp van een wettelijke bepaling op de gebieden die onder de bevoegdheid van de ECB vallen (zie in dit kader Beschikking 98/415/EG). Verder kan de ECB aan de instellingen, organen en instanties van de EU of nationale autoriteiten advies uitbrengen omtrent aangelegenheden op de gebieden die onder haar bevoegdheden vallen (zie ook artikel 4 van Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). De Raad van bestuur van de ECB oefent de hiervoor genoemde taken namens de ECB uit (artikel 12, lid 4, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

Vertegenwoordiging in internationale instellingen

De ECB en, met haar toestemming, de nationale centrale banken kunnen deelnemen in internationale monetaire instellingen. Op het terrein van de internationale samenwerking met betrekking tot de aan het ESCB opgedragen taken besluit de Raad van bestuur van de ECB hoe het ESCB wordt vertegenwoordigd in de internationale monetaire en financiële instellingen (artikel 12, lid 5 en artikel 6, leden 1 en 2 van Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). De Raad van bestuur van de ECB moet daarbij wel rekening houden met de maatregelen die de Raad van de EU heeft vastgesteld met het oog op de vertegenwoordiging in internationale monetaire en financiële instellingen (artikel 6, lid 3, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen en artikel 138 van het EU-Werkingsverdrag). Op dit moment heeft de Raad geen maatregelen vastgesteld.  

De directie

Samenstelling en benoeming

De directie van de ECB bestaat uit de president, de vice-president en vier andere leden. De president, de vice-president en de overige leden van de directie worden gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied en worden met gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Europese Raad benoemd op aanbeveling van de Raad, die het Europees Parlement en de Raad van bestuur van de ECB heeft geraadpleegd (artikel 283, lid 1, EU-Werkingsverdrag). 

  • ECER-bericht - Christine Lagarde benoemd tot voorzitter van Europese Centrale Bank (18 oktober 2019)

De leden van de directie worden voor een periode van acht jaar benoemd en zijn niet hernoembaar. Alleen personen die de nationaliteit van één van de lidstaten bezitten, kunnen lid van de directie zijn (artikel 283, lid 2, EU-Werkingsverdrag en artikel 11, leden 1 en 2, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). De niet-eurolanden mogen niet deelnemen aan de benoeming van de leden van de directie (artikel 139, lid 2, onder h, EU-Werkingsverdrag). 

De president van de Europese Centrale Bank maakt deel uit van de directie van de ECB, en zit de vergaderingen van zowel de Raad van bestuur van de ECB als van de directie van de ECB voor (artikel 13, lid 1, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). Bij diens afwezigheid worden de vergaderingen voorgezeten door de vice-president van de ECB. De president van de Europese Centrale Bank wordt ook uitgenodigd om deel te nemen aan vergaderingen van de Raad van de EU wanneer deze aangelegenheden bespreekt met betrekking tot de doelstellingen en taken van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) (artikel 284, lid 2, EU-Werkingsverdrag). Daarnaast worden de president van de Europese Centrale Bank en de overige leden van de directie op verzoek van het Europees Parlement of op eigen initiatief door de bevoegde commissies van het Europees Parlement gehoord (artikel 284, lid 3, tweede alinea, EU-Werkingsverdrag). 

Taken

De directie voert het monetaire beleid uit overeenkomstig de richtsnoeren en besluiten van de Raad van bestuur van de ECB en geeft daartoe de nodige instructies aan de nationale centrale banken. Daarnaast kunnen aan de directie bij besluit van de Raad van bestuur bepaalde bevoegdheden worden gedelegeerd (artikel 12, lid 1, tweede alinea, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). Tevens is de directie verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van de Raad van bestuur (artikel 12, lid 2, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

Algemene Raad

Samenstelling

De Algemene Raad van de ECB bestaat uit de president en de vice-president van de ECB en de presidenten van de nationale centrale banken van de eurolanden en de niet-eurolanden. De overige vier leden van de directie van de ECB mogen zonder stemrecht deelnemen aan de vergaderingen van de Algemene Raad (artikel 44, leden 2 en 3 van Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

Verantwoordelijkheden

De Algemene Raad van de ECB voert een aantal taken uit met betrekking tot de lidstaten die de euro nog niet als munteenheid gebruiken. In de eerste plaats dient de Algemene Raad de samenwerking tussen de nationale centrale banken van die lidstaten te versterken. In de tweede plaats dient de Algemene Raad de coördinatie van het monetaire beleid van die lidstaten te versterken teneinde prijsstabiliteit te verzekeren. Verder ziet de Algemene Raad toe op de goede werking van het wisselkoersmechanisme. Het wisselkoersmechanisme moet schommelingen minimaliseren in de wisselkoersen tussen de euro en de nationale munteenheden van de EU-lidstaten die nog niet tot de eurozone behoren. Succesvolle deelname aan het wisselkoersmechanisme is een voorwaarde voor EU-lidstaten om toe te treden tot de eurozone. Daarnaast wordt binnen de Algemene Raad overleg gepleegd over aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de nationale centrale banken vallen en die van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële instellingen en markten (artikel 43 en artikel 46, lid 1 van Protocol nr. 4 bij de EU-Verdagen en artikel 141, lid 1, EU-Werkingsverdrag). Tenslotte voert de Algemene Raad de vroegere taken uit van het Europees Fonds voor monetaire samenwerking, die eerder waren overgenomen door het Europees Monetair Instituut (EMI) (voor meer informatie over die taken kunt u terecht op de website van de ECB). De overige verantwoordelijkheden van de Algemene Raad zijn opgesomd in artikel 46 van Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen

Naar boven

Bevoegdheden van de ECB

Regelgevende bevoegdheden

Om de aan het ESCB opgedragen taken te kunnen uitvoeren kan de ECB verordeningen vaststellen (artikel 132, lid 1, eerste streepje, EU-Werkingsverdrag). Het gaat onder meer om verordeningen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de volgende taken: het bepalen en het uitvoeren van het monetair beleid van de EU, het aanhouden van minimumreserves bij de ECB en nationale centrale banken (m.b.t. kredietinstellingen die in de EU zijn gevestigd), het verzekeren van deugdelijke en doelmatige verrekenings- en betalingssystemen binnen de EU en met derde landen, en - indien de Raad een verordening vaststelt waarbij die taak aan de ECB wordt opgedragen - het toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen. Daarnaast kan de ECB besluiten vaststellen met betrekking tot de aan haar opgedragen taken. Verder kan de ECB adviezen uitbrengen en aanbevelingen doen (artikel 132, lid 1, tweede en derde streepje, EU-Werkingsverdrag). De ECB kan besluiten om haar besluiten, adviezen en aanbevelingen openbaar te maken (artikel 132, lid 2, EU-Werkingsverdrag). 

De Europese Centrale Bank kan ondernemingen boetes of dwangsommen opleggen indien die ondernemingen de uit de verordeningen en besluiten van de ECB voortvloeiende verplichtingen niet naleven (artikel 132, lid 3, EU-Werkingsverdrag en artikel 34, lid 3, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). De ECB moet daarbij wel handelen binnen de grenzen en de verplichtingen die door de Raad van de EU zijn vastgesteld (zie verordening 2532/98). 

Uitgifte bankbiljetten en munten

De Europese Centrale Bank heeft het alleenrecht om machtiging te geven tot de uitgifte van bankbiljetten in euro binnen de EU. De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken mogen bankbiljetten afgeven. De door de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken uitgegeven bankbiljetten zijn de enige bankbiljetten die binnen de eurolanden de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben (artikel 128, lid 1, artikel 283, lid 3, tweede volzin, EU-Werkingsverdrag en artikel 139, lid 2, aanhef en onder d, EU-Werkingsverdrag). De Europese Centrale Bank eerbiedigt zoveel mogelijk de bestaande gebruiken inzake de uitgifte en het ontwerp van bankbiljetten (artikel 16, tweede alinea, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

De EU-lidstaten kunnen euromunten uitgeven, maar wel onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Centrale Bank met betrekking tot de omvang van de uitgifte. De Raad is bevoegd om, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank, maatregelen vast te stellen om de nominale waarden en technische specificaties van alle voor circulatie bestemde munten te harmoniseren. De Raad kan die maatregelen nemen voor zover dat noodzakelijk is voor een goede circulatie van munten binnen de EU (artikel 128, lid 2, EU-Werkingsverdrag). Op dit moment zijn die maatregelen vastgelegd in verordening 2014/729

Naar boven

Taken van de ECB

Zoals hierboven werd vermeld, heeft de ECB tot taak erop toe te zien dat de aan het ESCB opgedragen taken worden uitgevoerd. Daarnaast gelden er op grond van het EU-recht nog een aantal taken voor de ECB. De ECB is onder meer verplicht om een jaarverslag op te stellen over de werkzaamheden van het ESCB en het monetaire beleid in het afgelopen jaar en het lopende jaar. Dit jaarverslag wordt opgesteld voor het Europees Parlement, de Raad van de EU, de Europese Commissie en de Europese Raad. De president van de ECB moet het jaarverslag voorleggen aan de Raad en het Europees Parlement, die op basis van het verslag een algemeen debat kunnen houden (artikel 284, lid 3, eerste alinea, EU-Werkingsverdrag). Naast het jaarverslag moet de ECB, ten minste elk kwartaal, verslagen opstellen over de werkzaamheden van het ESCB. Die verslagen worden openbaar gemaakt. Verder moet de ECB wekelijks een geconsolideerd financieel overzicht van het ESCB openbaar maken. De verslagen en overzichten worden gratis aan belangstellenden ter beschikking gesteld (artikel 15, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

De ECB verzamelt de benodigde statistische gegevens en wordt daarbij bijgestaan door de nationale centrale banken. Die statistische gegevens kunnen worden verkregen bij de bevoegde nationale autoriteiten of rechtstreeks bij economische subjecten. Waar nodig draagt de ECB bij aan de harmonisatie van de regels en werkwijzen voor het verzamelen, opmaken en verspreiden van statistieken op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen (artikel 5, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

Naar boven

De euro en de Eurogroep

De euro

Na tien jaar van voorbereidingen werd op 1 januari 1999 de euro ingevoerd. De eerste drie jaar ging het nog om een 'onzichtbare' valuta die uitsluitend voor boekhoudkundige doeleinden en in het elektronisch betalingsverkeer werd gebruikt. Op 1 januari 2002 werden ook de euromunten- en bankbiljetten ingevoerd en vond in 12 EU-lidstaten een valutaomschakeling plaats (zie artikelen 2, 10 en 11 van Verordening 974/98). De 'oorspronkelijke' 12 EU-lidstaten waren België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje. Sinds 2002 zijn acht EU-lidstaten toegetreden: Slovenië (2007), Cyprus (2008), Malta (2008), Slowakije (2009), Estland (2011), Letland (2014), Litouwen (2015) en Kroatië (2023), 

De Raad en het Europees Parlement kunnen maatregelen vaststellen die nodig zijn voor het gebruik van de euro als munteenheid. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Centrale Bank (artikel 133 EU-Werkingsverdrag). In dit kader hebben de Raad en het Europees Parlement onder meer maatregelen vastgesteld met betrekking tot de bescherming van de euro tegen valsemunterij (waaronder verordening 2021/840). Daarnaast heeft de Commisie op 28 juni 2023 een voorstel gepresenteerd voor een 'digitale euro'. De vaststelling en de regulering van de digitale euro vormt een maatregel die noodzakelijk is om het gebruik van de euro als eenheidsmunt in het digitale tijdperk te waarborgen. 

Naar boven

De Eurogroep

De ministers van Financiën van de eurolanden vergaderen in informeel verband. De vergaderingen worden, voorzover nodig, gehouden om van gedachten te wisselen over aangelegenheden die verband houden met de specifieke bevoegdheden van de ministers inzake de euro. De Europese Commissie en de Europese Centrale Bank nemen deel aan de vergaderingen. De vergaderingen van de 'Eurogroep' worden voorbereid door de vertegenwoordigers van de ministers van Financiën van de eurolanden en de Commissie. De ministers van de eurolanden kiezen met een meerderheid van stemmen een voorzitter van de Eurogroep voor de duur van tweeënhalf jaar (artikel 137 EU-Werkingsverdrag en de artikelen 1 en 2, Protocol nr. 14 bij de EU-Verdragen). 

Naar boven

De lidstaten en hun nationale centrale banken

De EU-lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van hun nationale centrale bank, verenigbaar zijn met de EU-Verdragen en met de statuten van het ESCB en de ECB, zoals neergelegd in Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen (artikel 131 EU-Werkingsverdrag en artikel 14, lid 1, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). De statuten van de nationale centrale banken moeten bepalen dat de ambtstermijn van een president van een nationale centrale bank minimaal vijf jaar is. Een president kan slechts van zijn ambt worden ontheven indien hij niet meer aan de eisen voor de uitoefening van zijn ambt voldoet of op ernstige wijze is tekortgeschoten. De betrokken president of de Raad van bestuur van de ECB kan bij het EU-Hof beroep instellen tegen een ontheffingsbesluit. Het beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naar het geval, vanaf de dag van bekendmaking van het besluit, vanaf de dag van kennisgeving ervan aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker er kennis van heeft gekregen (artikel 14, lid 2, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

De nationale centrale banken van de lidstaten maken een integrerend deel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en moeten handelen in overeenstemming met de richtsnoeren en instructies van de Europese Centrale Bank (ECB). De Raad van bestuur van de ECB neemt maatregelen om te verzekeren dat aan de richtsnoeren en instructies wordt voldaan. Het staat de nationale centrale banken vrij om andere functies te vervullen dan die zijn omschreven in de Statuten van het ESCB en van de ECB, tenzij de Raad van bestuur van de ECB met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen vaststelt dat deze functies de doelstellingen en taken van het ESCB doorkuisen. De andere functies worden onder verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de nationale centrale banken vervuld en worden niet geacht deel uit te maken van de functies van het ESCB (artikel 14, leden 3 en 4, Protocol nr. 4 bij de EU-Verdragen). 

Naar boven

EU-lidstaten die niet deelnemen aan de euro

Op dit moment zijn er zeven EU-lidstaten die de euro nog niet als hun munteenheid gebruiken (Zweden, Denemarken, Polen, Tsjechië, Hongarije, Roemenië en Bulgarije). Die lidstaten worden aangeduid als 'lidstaten die vallen onder een derogatie' (artikel 139, lid 1, EU-Werkingsverdrag). Met betrekking tot die lidstaten zijn bepaalde overgangsbepalingen vastgesteld. In dit onderdeel wordt aandacht besteed aan die overgangsbepalingen. 

EU-Verdragsbepalingen: niet-toepasselijkheid

Artikel 139, lid 2, van het EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de volgende bepalingen van het EU-Werkingsverdrag niet van toepassing zijn op de lidstaten die onder een derogatie vallen:

Naar boven

Uitsluiting van rechten en plichten ESCB

De lidstaten die onder een derogatie vallen en hun nationale centrale banken zijn uitgesloten van de rechten en plichten in het kader van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) (artikel 139, lid 3, EU-Werkingsverdrag). In hoofdstuk IX van de Statuten van de ESCB en van de ECB, en in het bijzonder in artikel 42 van die Statuten, staat vermeld van welke rechten en plichten de niet-eurolanden zijn uitgesloten. 

Naar boven

Toetreding tot de eurozone

Inleiding

De EU-lidstaten die de euro nog niet als hun munteenheid gebruiken, zijn verplicht om de euro in te voeren. Deze verplichting geldt niet voor Denemarken. De bijzondere positie van Denemarken wordt geregeld door de bepalingen van Protocol nr. 16 bij de EU-Verdragen. In het protocol is vastgelegd dat de procedure om toe te treden tot de eurozone alleen kan worden ingeleid op verzoek van Denemarken. 

Convergentiecriteria- en verslagen

In artikel 140, lid 1, van het EU-Werkingsverdrag zijn voorschriften met betrekking tot de convergentieverslagen vastgelegd en zijn de convergentiecriteria opgenomen. Een convergentieverslag wordt ten minste om de twee jaar, of op verzoek van een niet-euroland, opgesteld door de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) (op deze pagina vindt u het meest recente convergentieverslag uit 2022).  Door middel van het convergentieverslag wordt aan de Raad verslag uitgebracht over de voortgang die de niet-eurolanden hebben geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van een economische en monetaire unie. 

Het convergentieverslag moet een onderzoek bevatten naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van elke lidstaat, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met de artikelen 130 en 131 van het EU-Werkingsverdrag en met de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en van de Europese Centrale Bank (ECB). Dat onderzoek omvat onder meer een beoordeling van de inachtneming van het verbod op monetaire financiering (zie het ECER-dossier over dit verbod) en van het verbod op bevoorrechte toegang tot financiële instellingen (zie het ECER-dossier over dit verbod). In het convergentieverslag moet ook worden nagegaan of in de betrokken lidstaten een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt aan de hand van de mate waarin aan de 'convergentiecriteria' is voldaan. Die convergentiecriteria zijn neergelegd in artikel 140, lid 1, van het EU-Werkingsverdrag en nader uitgewerkt in Protocol nr. 13 bij de EU-Verdragen. Er zijn vier convergentiecriteria:

  • criterium inzake prijsstabiliteit: dit criterium houdt in dat een lidstaat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar voor het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presenteren. De inflatie wordt gemeten aan de hand van het indexcijfer van de consumptieprijzen op een vergelijkbare basis (zie verordening 2016/792), rekening houdend met verschillen in de nationale definities; 
  • criterium voor de overheidsfinanciën: dit criterium houdt in dat de betrokken lidstaat een begrotingssituatie zonder buitensporig tekort moet hebben. Op het tijdstip van het convergentieonderzoek mag ten aanzien van die lidstaat daarom geen Raadsbesluit krachtens artikel 126, lid 6 van het EU-Werkingsverdrag zijn genomen, waarin is vastgesteld dat er in de betrokken lidstaat een buitensporig tekort bestaat (zie het ECER-dossier over de buitensporigtekortprocedure);
  • het wisselkoerscriterium: het criterium inzake deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel houdt in dat de betrokken lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaren vóór het onderzoek, zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme heeft kunnen aanhouden. Met name mag de betrokken lidstaat tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover die van de euro niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd;
  • criterium inzake de rentevoet op de lange termijn: dit criterium houdt in dat de betrokken lidstaat, gemeten over een periode van één jaar voor het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan 2 procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De rentevoet wordt gemeten op basis van langlopende staatsobligaties of vergelijkbare waardepapieren, rekening houdend met verschillen in nationale definities. 

Tenslotte moet in het convergentieverslag ook rekening worden gehouden met andere factoren die van belang zijn voor de economische integratie en convergentie (artikel 140, lid 1, EU-Werkingsverdrag). Het gaat om factoren als de integratie van de markten, de ontwikkeling van de lopende rekening van de betalingsbalans, de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product en andere prijsindicatoren. De in aanmerking te nemen aanvullende factoren zijn volgens de Commissie belangrijke factoren die aangeven of de integratie van een lidstaat in de eurozone zonder problemen zou verlopen en die een breder inzicht in de duurzaamheid van de convergentie verschaffen. 

Naar boven

Intrekking van een derogatie (aanname van de euro)

In artikel 140, lid 2, van het EU-Werkingsverdrag is de procedure voor de intrekking van een derogatie neergelegd. In de eerste plaats presenteert de Europese Commissie een voorstel voor een Raadsbesluit waarin zij aangeeft dat de betrokken lidstaat de verenigbaarheid van wetgeving heeft bereikt en aan de convergentiecriteria voldoet, en dat de betrokken lidstaat, tevens rekening houdend met de aanvullende factoren, de nodige voorwaarden voor de invoering van de euro vervult. Vervolgens bevestigen de leden van de Raad die de eurolanden vertegenwoordigen, middels een aanbeveling met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de beoordeling van de Commissie. De gekwalificeerde meerderheid wordt berekend overeenkomstig artikel 238, lid 3, onder a, van het EU-Werkingsverdrag (zie het ECER-dossier over deze berekening). De betrokken leden van de Raad moeten de aanbeveling vaststellen binnen zes maanden nadat de Raad het Commissievoorstel heeft ontvangen.

Nadat de aanbeveling van de betrokken leden van de Raad is ontvangen stelt de Raad een besluit vast waarbij de derogatie van de betrokken lidstaat wordt ingetrokken. Het besluit voorziet daarmee in de aanname door de betrokken lidstaat van de euro. De Raad stelt dat besluit vast nadat zij het Europees Parlement heeft geraadpleegd en nadat er een bespreking in de Europese Raad heeft plaatsgevonden. Op dit moment hebben nog zeven lidstaten een derogatie. Die derogaties zijn vastgelegd in de volgende bepalingen:

Nadat de Raad het besluit tot aanname van de euro door de betrokken lidstaat heeft vastgesteld, moet de Raad de koers vaststellen waartegen de munteenheid van de betrokken lidstaat wordt vervangen door de euro. De Raad besluit daarbij met unanimiteit. Alleen de eurolanden en de lidstaat die toetreedt tot de eurozone hebben daarbij stemrecht. De Raad stelt de wisselkoers vast op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank (artikel 140, lid 3, EU-Werkingsverdrag). 

Naar boven

Plotselinge crisis in de betalingsbalans

Verlenen van wederzijdse bijstand

Artikel 143, lid 1, tweede alinea, en lid 2, van het EU-Werkingsverdrag bepaalt dat, in geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een niet-euroland, door de Raad, op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité (EFC), wederzijdse bijstand kan worden verleend. De Raad verleent de wederzijdse bijstand pas nadat is vast komen te staan dat de maatregelen die de Commissie aan de betrokken lidstaat heeft aanbevolen en de maatregelen die lidstaat zelf heeft genomen, onvoldoende blijken te zijn om de dreigende moeilijkheden uit de weg te ruimen (artikel 143, lid 1, eerste en tweede alinea, EU-Werkingsverdrag). De Raad stelt richtlijnen of besluiten vast die de voorwaarden voor de wederzijdse bijstand, en de wijze van toepassing daarvan bepalen. De wederzijdse bijstand kan de vorm aannemen van:

  • een gezamenlijk optreden bij andere internationale organisaties waarop het niet-euroland een beroep kan doen;
  • maatregelen noodzakelijk om het verleggen van het handelsverkeer te vermijden, wanneer het niet-euroland die in dreigende moeilijkheden verkeert, kwantitatieve beperkingen ten aanzien van derde landen handhaaft of opnieuw invoert;
  • de verlening van beperkte kredieten door andere lidstaten, onder voorbehoud van hun toestemming.

Mechanisme voor financiële ondersteuning 

Verordening 332/2002 voorziet in de regels met betrekking tot het geïntegreerd mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten. In die verordening zijn de vereisten vastgelegd voor leningen op de middellange termijn tot 50 miljard euro aan niet-eurolanden die problemen met hun betalingsbalans ondervinden. In het kader van de eurocrisis is onder dit mechanisme bijstand verleend aan Hongarije (Besluit 2009/102), Letland (Besluit 2009/290 en Besluit 2009/592) en Roemenië (Besluit 2009/459, Besluit 2010/183, Besluit 2011/288 en Besluit 2013/531).

Vrijwaringsmaatregelen

In uitzonderlijke omstandigheden kan een niet-euroland - in het geval van een plotselinge crisis op de betalingsbalans - zogenoemde vrijwaringsmaatregelen nemen. Een niet-euroland kan in drie gevallen vrijwaringsmaatregelen nemen. In de eerste plaats wanneer de door de Commissie aanbevolen wederzijdse bijstand niet door de Raad wordt goedgekeurd. In de tweede plaats wanneer de goedgekeurde bijstand en de getroffen maatregelen ontoereikend zijn. In beide gevallen machtigt de Europese Commissie het niet-euroland, die in moeilijkheden verkeert, om vrijwaringsmaatregelen te nemen waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt. De Raad kan deze machtiging intrekken en deze voorwaarden en wijze van toepassing wijzigen (artikel 143, lid 3, EU-Werkingsverdrag). 

In de derde plaats kan een niet-euroland vrijwaringsmaatregelen nemen wanneer een besluit inzake wederzijdse bijstand door de Raad niet onmiddelijk wordt genomen. Die eenzijdige vrijwaringsmaatregelen moeten zo weinig mogelijk verstoringen in de interne markt teweegbrengen en mogen niet verder reiken dan strikt onvermijdelijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden in de betalingsbalans te overwinnen. De Commissie en de andere lidstaten moeten van die vrijwaringsmaatregelen uiterlijk op het tijdstip van hun inwerkingtreding op de hoogte worden gebracht. Op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité kan de Raad besluiten dat de betrokken lidstaat de eenzijdige vrijwaringsmaatregelen moet wijzigen, schorsen of intrekken (artikel 144 EU-Werkingsverdrag). 

Naar boven

Meer informatie

EU-instellingen en organen

  • Website van de Europese Centrale Bank (ECB)
  • Pagina van de Europese Centrale Bank (ECB) over het monetaire beleid van de EU
  • Pagina van de Raad van de EU over de Eurogroep
  • Pagina van de Raad over het Economisch en Financieel Comité
  • Infopagina van het Europees Parlement (EP) over het Europees monetair beleid

Nederlandse overheid

  • Pagina van de Nederlandsche Bank (DNB) over het monetair beleid van de ECB
  • Pagina van de Rijksoverheid over de Economische en Monetaire Unie 
  • Pagina van het Parlement over de Europese Centrale Bank (ECB)

Naar boven