Artikel 79, lid 2, aanhef en onder c, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de EU maatregelen kan vaststellen met betrekking tot illegaal verblijf en illegale immigratie van onderdanen van derde landen. Bijzondere aandacht moet er zijn voor de verwijdering en de repatriëring van illegaal verblijvende personen.
In de Terugkeerrichtlijn (richtlijn 2008/115) zijn gemeenschappelijke regels vastgesteld die door de lidstaten moeten worden toegepast bij de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Bij de toepassing van de voorschriften van de Terugkeerrichtlijn moet rekening worden gehouden met de belangen van kinderen, het familie- en gezinsleven en de gezondheidstoestand van de betrokkene. Ook moet het beginsel van non-refoulement worden geëerbiegd (artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn).
Het illegale verblijf van een onderdaan van een derde land wordt in twee stappen beëindigd. De eerste stap is de vaststelling van een terugkeerbesluit jegens de derdelander. In het terugkeerbesluit wordt een passende termijn gegeven voor het vrijwillige vertrek van de derdelander. De tweede stap wordt gezet wanneer de derdelander geen gehoor geeft aan het verzoek om vrijwillig te vertrekken of wanneer de lidstaat heeft besloten om geen termijn voor vrijwillig vertrek vast te stellen. In zo'n geval kan een verwijderingsbesluit worden genomen. Op beide stappen wordt hieronder nader ingegaan.
Naar boven
Algemeen
Artikel 6, lid 1 van de Terugkeerrichtlijn verplicht de lidstaten om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een derdelander die illegaal op het grondgebied van de lidstaat verblijft. Het terugkeerbesluit moet schriftelijk worden uitgevaardigd en moet de feitelijke en rechtsgronden bevatten. Tevens moet het terugkeerbesluit informatie bevatten over de rechtsmiddelen die openstaan tegen het genomen besluit (artikel 12 van de Terugkeerrichtijn). De lidstaten moeten de derdelander een doeltreffend rechtsmiddel van bezwaar of beroep toekennen (artikel 13 van de Terugkeerrichtlijn).
Uitzonderingen
In bepaalde gevallen mag een lidstaat geen terugkeerbesluit uitvaardigen wanneer de derdelander illegaal op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat verblijft (artikel 6, leden 2 tot 6 van de Terugkeerrichtlijn). Het gaat om de volgende situaties:
Wederzijdse erkenning terugkeerbesluiten
Het kan voorkomen dat een lidstaat een terugkeerbesluit uitvaardigt tegen een derdelander die in een andere EU-lidstaat verblijft. Richtlijn 2001/40 maakt het mogelijk dat een terugkeerbesluit van een lidstaat in een andere lidstaat kan worden erkend. Elk terugkeerbesluit wordt overeenkomstig het nationale recht van de uitvoerende lidstaat ten uitvoer gelegd. Bij de uitvoering van het terugkeerbesluit maken de uitvaardigende en de uitvoerende lidstaat gebruik van alle passende middelen voor samenwerking en uitwisseling van informatie. De richtlijn werd aangevuld met Beschikking 2004/191/EG. De beschikking voorziet in de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van richtlijn 2001/40, wanneer de verwijdering niet op kosten van de onderdaan of onderdanen van het betrokken derde land kan geschieden.
Inreisverbod
Het terugkeerbesluit kan een inreisverbod bevatten. De duur van het reisverbod wordt aan de hand van alle relevante omstandigheden van het individuele geval bepaald. In beginsel bedraagt de duur niet meer dan vijf jaar, tenzij de derdelander een ernstige bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid vormt (artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn).
Vrijwillig vertrek
In het terugkeerbesluit moet een passende termijn voor vertrek van zeven tot dertig dagen worden vastgesteld. De termijn kan worden verlengd indien de individuele omstandigheden van het geval dit rechtvaardigen. Daarbij kan rekening worden gehouden met het feit dat er schoolgaande kinderen zijn of dat er bijzondere banden bestaan met andere gezinsleden. Tijdens de periode van vrijwillig vertrek kunnen er bepaalde verplichtingen aan de derdelander worden opgelegd. Het kan onder meer gaan om de verplichting om zich met regelmaat te melden bij de nationale autoreiten of de verplichting om op een bepaalde plaats te blijven.
In geval van bijzondere omstandigheden hoeven de lidstaten geen of een kortere termijn voor het vrijwillige vertrek toe te kennen. Dit is onder meer het geval wanneer er risico op onderduiken bestaat of wanneer de derdelander een bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid (artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn).
De lidstaat kan een verwijderingsbesluit nemen wanneer de derdelander niet vrijwillig is vertrokken of wanneer er geen termijn voor vrijwillig vertrek is vastgesteld (artikel 8 van de Terugkeerrichtlijn). Artikel 8, lid 4, van de Terugkeerrichtlijn verplicht de lidstaten om zo nodig dwangmaatregelen toe te passen om de verwijdering van de derdelander mogelijk te kunnen maken. Deze dwangmaatregelen moeten proportioneel zijn en binnen redelijke grenzen worden uitgevoerd. In het uiterste geval kan de derdelander in bewaring worden gesteld (zie artikelen 15 tot 17 van de Terugkeerrichtlijn). In noodsituaties kan een lidstaat afwijken van de voorschriften voor de inbewaringstelling van derdelanders. De lidstaat stelt de Europese Commissie hiervan op de hoogte (artikel 18 van de Terugkeerrichtlijn).
Uitstel
In bepaalde situaties kan de verwijdering van een derdelander worden uitgesteld. Onder meer wanneer de verwijdering in strijd zou zijn met het non-refoulement-beginsel of wanneer er een rechtsmiddel is ingesteld tegen het terugkeer- of verwijderingsbesluit. Daarnaast is het mogelijk dat de verwijdering wordt uitgesteld vanwege de specifieke omstandigheden van een individueel geval. Daarbij kan gedacht worden aan de mentale of fysieke gesteldheid van de derdelander of het feit dat een lidstaat om technische redenen niet over kan gaan tot verwijdering (artikel 9 van de Terugkeerrichtlijn).
Tijdens het uitstel van de verwijdering, maar ook gedurende de periode van vrijwillig vertrek, moeten bepaalde rechten van de derdelander worden geëerbiedigd. De derdelander moet verenigd blijven met zijn gezinsleden die in de lidstaat verblijven. Daarnaast moet dringende medische zorg worden verleend en moet er rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare personen. Tenslotte moeten kinderen toegang hebben tot het basisonderwijs (artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn).
Maatregelen tot verwijdering door de lucht
Artikel 8, lid 5 van de Terugkeerrichtlijn bepaalt dat lidstaten zich bij de verwijdering van derdelanders door de lucht moeten houden aan de richtsnoeren uit Beschikking 2004/573/EG. Op grond van Beschikking 2004/573/EG kunnen twee of meer lidstaten gezamenlijke vluchten organiseren voor de verwijdering van derdelanders door de lucht (artikel 1 van Beschikking 2004/573/EG). Beschikking 2004/573/EG legt zowel verplichtingen op aan de organiserende lidstaat als aan de deelnemende lidstaat.
Ondanks het streven van de lidstaten om rechtstreekse vluchten naar het land van herkomst van de derdelander te organiseren, komt het nog steeds voor dat gebruik moet worden gemaakt van vluchten via transitluchthavens van andere EU-lidstaten. Richtlijn 2003/110 maakt het mogelijk dat lidstaten elkaar wederzijdse hulp aanbieden bij de verwijdering van derdelanders via transitluchthavens. De aangezochte lidstaat kan worden verzocht om bepaalde maatregelen te nemen om de doorgeleiding via een transitluchthaven te vergemakkelijken (artikel 5, lid 2, tweede alinea, richtlijn 2003/110). In bepaalde gevallen is het mogelijk dat de verzoekende lidstaat wordt verplicht om de derdelander weer terug te nemen (artikel 6 van richtlijn 2003/110).
Verordening 2024/1349 voorziet in regels met betrekking tot de terugkeergrensprocedure. De verordening is van toepassing op onderdanen van derde landen en staatlozen van wie het verzoek is afgewezen in het kader van de asielgrensprocedure (zie artikelen 43 tot en met 54 van Verordening 2024/1348). Daarnaast voorziet de verordening in tijdelijke specifieke regels voor de terugkeergrensprocedure in crisissituaties zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 4, van Verordening 2024/1359. De verordening is met ingang van 1 juli 2026 van toepassing.
De EU heeft een aantal maatregelen vastgesteld die hulpverlening bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf strafbaar stelt. Ook is de tewerkstelling van illegaal verblijvende derdelanders verboden (zie het ECER-dossier hierover voor meer informatie).
18-10-2024
De nationale rechter is verplicht om ambtshalve erop toe te zien dat het beginsel van non-refoulement in acht wordt genomen wanneer gegevens uit het dossier die hun ter kennis zijn gebracht doen vermoeden dat afbreuk aan ...