Op deze pagina:
Het internationaal privaatrecht (IPR) is ontstaan om twee redenen. Ten eerste verschilt het privaatrecht van land tot land. Ten tweede laten rechtshandelingen en rechtsfeiten zich niet beperken tot de landsgrenzen. Het IPR heeft als doel om de problemen die ontstaan bij het samenlopen van nationale rechtsstelsels te verhelpen.
Het IPR kan worden onderverdeeld in het formele IPR en het materiële IPR. Het formele IPR heeft betrekking op het internationale bevoegdheids- of jurisdictierecht en het erkennings- en executierecht. Het internationale bevoegdheids- of jurisdictierecht ziet op de vraag welke nationale rechter de bevoegdheid heeft om in een internationale zaak een vonnis te wijzen. Het erkennings- en executierecht bepaalt onder welke voorwaarden en in welke omvang rechtskracht kan worden verleend aan buitenlandse rechterlijke beslissingen (erkenningsrecht) en onder welke voorwaarden die buitenlandse rechterlijke beslissingen ten uitvoer kunnen worden gelegd (executierecht). Het materiële IPR omvat het conflictenrecht. Het conflictenrecht geeft regels om te bepalen welk nationaal recht van toepassing is op de internationale zaak.
Van oudsher kwam het internationaal privaatrecht voornamelijk tot stand door middel van internationale overeenkomsten. De overeenkomsten van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld (zie verder het subdossier Internationale overeenkomsten). De laatste twee decennia is de Europese Unie ook een rol gaan spelen bij het regelen van het internationaal privaatrecht. De EU heeft namelijk de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen op het gebied van:
De wetgeving die de EU in dit kader heeft vastgesteld wordt aangeduid als het Europees internationaal privaatrecht.
Naar boven
Artikel 81 EU-Werkingsverdrag maakt een onderscheid tussen het familierecht (lid 3) en het overige burgerlijke recht (lid 2). Bij de vaststelling van het familierecht geldt een bijzondere wetgevingsprocedure (zie hieronder), terwijl voor de vaststelling van maatregelen ten aanzien van het overige burgerlijke recht de gewone wetgevingsprocedure geldt. In deze paragraaf wordt ingegaan op dit overige burgerlijke recht.
Het vertrekpunt voor een overzicht van de wetgeving op het gebied van het algemene privaatrecht vormt verordening 1215/2012. Verordening 1215/2012 - ook wel de Brussel Ibis-verordening genoemd - geeft voorschriften om te bepalen welke rechter zich bevoegd mag achten om over een burgerlijke- of handelszaak te oordelen. Daarnaast geeft de Brussel Ibis-verordening een regeling voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. Het is van belang om te benadrukken dat de Brussel Ibis-verordening geen regeling geeft voor de vaststelling welk nationaal recht van toepassing is op burgerlijke- en handelszaken. Voor bijvoorbeeld contractuele en niet-contractuele verbintenissen wordt het toepasselijk recht overeenkomstig de Rome I-verordening en de Rome II-verordening bepaald.
De verordening benadrukt expliciet dat zij niet van toepassing is op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken. Ook vindt de verordening geen toepassing bij de aansprakelijkheid van lidstaten wegens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag. Artikel 1, lid 2, Brussel Ibis-verordening bepaalt dat de toepassing van de verordening is uitgesloten voor een aantal specifieke gebieden van het burgerlijk recht. Daarbij kan worden gedacht aan het huwelijksvermogensrecht, onderhoudsverplichtingen en arbitrage. De EU-wetgever heeft ten aanzien van een aantal uitzonderingen afzonderlijke wetgeving vastgesteld.
Verordening 593/2008 - ook wel de Rome I-verordening genoemd - geeft regels om vast te stellen welk nationaal recht van toepassing is op verschillende aspecten van overeenkomsten. In artikel 12 van de Rome I-verordening zijn de onderwerpen opgenomen die door het toepasselijk recht worden beheerst. Het gaat om de uitlegging, de nakoming en de gevolgen van de nietigheid van een overeenkomst. Ook is het toepasselijk recht van toepassing op de gevolgen van een gedeeltelijke of gehele tekortkoming in de naleving van een overeenkomst, inclusief de eventuele vaststelling van schade. Daarnaast worden ook de verschillende wijzen waarop verbintenissen tenietgaan, alsmede de verjaring en het verval van rechten als gevolg van het verstrijken van een termijn, door het toepasselijke recht beheerst.
Verordening 593/2008 vervangt het in 1980 gesloten Verdrag van Rome inzake contractuele verbintenissen. Dit verdrag werd gesloten tussen de EU-lidstaten. In Denemarken is het Verdrag van Rome nog van toepassing, aangezien Denemarken niet deelneemt aan de Rome I-verordening.
Verordening 864/2007 - ook wel de Rome II-verordening genoemd - geeft regels om vast te stellen welk nationaal recht van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. Het gaat daarbij om schade die voortvloeit uit onrechtmatige daad, zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking en precontractuele aansprakelijkheid (artikel 2 Rome II-verordening). Het toepasselijk recht dat van toepassing is regelt onder meer de grond en de omvang van de aansprakelijkheid, de regels om vast te stellen wie aansprakelijk is, de gronden voor uitsluiting van aansprakelijkheid en de aansprakelijkheid voor handelingen van anderen (zie verder artikel 15 Rome II-verordening)
Verordening 2015/848 - ook wel de Insolventieverordening genoemd - geeft voorschriften met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijk recht en de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake insolventieprocedures. In de Nederlandse context gaat het om faillissementen, de surséance van betaling en de schuldsanering natuurlijke personen.
Verordening 650/2012 - ook wel de Erfrechtverordening genoemd - geeft regels om vast te stellen welke nationale rechter bevoegd is ten aanzien van alle burgerrechtelijke aspecten van een erfopvolging in de nalatenschap van een overleden persoon. Ook geeft deze verordening voorschriften om het toepasselijk recht te bepalen en de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen mogelijk te maken. Bij burgerrechterlijke aspecten van een erfopvolging in de nalatenschap gaat het onder meer om elke vorm van overgang en overdracht van goederen, rechten en verplichtingen bij overlijden.
Verordening 606/2013 heeft betrekking op beschermingsmaatregelen die gelast worden om een persoon te beschermen. Er moet sprake zijn van gegronde redenen die het leven, de fysieke of psychische integriteit, de persoonlijke vrijheid, veiligheid of seksuele integriteit van een persoon ernstig bedreigen. Beschermingsmaatregelen worden genomen om enige vorm van gendergerelateerd of geweld binnen persoonlijke situaties te voorkomen. Daarbij gaat het onder meer om lichamelijk geweld, pesterijen, seksuele agressie, belaging, intimidatie of andere vormen van indirecte dwang.
De verordening heeft alleen betrekking op de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen.
Volwassenen kunnen als gevolg van een handicap of een ontoereikendheid van hun persoonlijke vermogens (bijvoorbeeld door ouderdom) niet in staat zijn om hun belangen te behartigen. Afhankelijk van de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij wonen, kunnen ze onder een beschermingsmaatregel vallen die is genomen door een rechtbank of een administratieve autoriteit, of kunnen ze ondersteuning krijgen van een derde partij die ze van tevoren hebben aangewezen (vertegenwoordigingsbevoegdheid) om hun belangen te behartigen.
Vanwege de toenemende mobiliteit van mensen binnen de EU ontstaan er problemen in grensoverschrijdende situaties. Volwassenen kunnen bijvoorbeeld hun vermogen of onroerend goed moeten beheren, noodhulp of geplande medische zorg in het buitenland moeten ondergaan of om verschillende redenen naar een ander land moeten verhuizen. In die grensoverschrijdende situaties kunnen dergelijke volwassenen worden geconfronteerd met de complexe en soms tegenstrijdige regels van internationaal privaatrecht van de EU-lidstaten. Op 31 mei 2023 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening gepresenteerd om die problemen in grensoverschrijdende situaties te adresseren.
De voorgestelde verordening voorziet in regels die binnen de EU van toepassing zullen zijn, met name om vast te stellen welke rechter bevoegd is, welk recht van toepassing is, onder welke voorwaarden een buitenlandse (beschermings)maatregel of vertegenwoordigingsbevoegdheid rechtsgevolgen moet krijgen en hoe autoriteiten kunnen samenwerken. Ook voorziet de voorgestelde verordening in een reeks praktische instrumenten, zoals het faciliteren van digitale communicatie, het invoeren van een Europees certificaat van vertegenwoordiging en het opzetten van onderling gekoppelde registers die informatie zullen verschaffen over het bestaan van bescherming in een andere EU-lidstaat.
Bij de vaststelling van maatregelen betreffende het familierecht in grensoverschrijdende zaken moet een bijzondere wetgevingsprocedure worden toegepast (artikel 81, lid 3, eerste alinea, EU-Werkingsverdrag). Binnen de Raad geldt het unanimiteitsvereiste. Het Europees Parlement hoeft geen goedkeuring te geven, maar moet slechts worden geraadpleegd. De praktijk heeft duidelijk gemaakt dat op het gebied van het familierecht vaak gebruik wordt gemaakt van de bepalingen inzake nauwere samenwerking. De bepalingen inzake nauwere samenwerking maken het mogelijk dat lidstaten toch IPR op het gebied van het familierecht kunnen aannemen, zonder dat voldaan is aan het unanimiteitsvereiste.
Op grond van artikel 81, lid 3, tweede alinea, EU-Werkingsverdrag kan de Raad een besluit vaststellen waarin zij te kennen geeft dat bepaalde onderwerpen binnen het familierecht volgens de gewone wetgevingsprocedure kunnen worden vastgesteld. Het voorstel over het besluit moet aan de nationale parlementen worden toegestuurd. Indien binnen zes maanden door een nationaal parlement bezwaar wordt aangetekend, kan het besluit niet door de Raad worden vastgesteld.
Verordening 2019/1111 - ook wel Brussel II ter-verordening genoemd - is van toepassing op alle internationale civiele zaken die betrekking hebben op de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed, de nietigverklaring van het huwelijk, en de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking en de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid (gezagsrecht, omgangsrecht, curatele, etc). Daarnaast bevat de verordening bepalingen inzake kinderontvoering. De Brussel II ter-verordening geeft voorschriften met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid en de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid.
Verordening 1259/2010 - ook wel Rome III-verordening genoemd - geeft voorschriften om vast te kunnen stellen welk nationaal recht van toepassing is bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed. Deze verordening is vastgesteld op grond van de bepalingen van de nauwere samenwerking. Als gevolg hiervan nemen niet alle EU-lidstaten deel aan deze verordening (klik hier voor een overzicht van de deelnemende lidstaten). Nederland neemt ook niet deel aan deze verordening.
Verordening 2016/1103 is van toepassing op alle vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen de echtgenoten onderling en de echtgenoten en derden bestaan. Deze betrekkingen kunnen tijdens het huwelijk zijn ontstaan of bij de ontbinding van het huweljk. Verordening 2016/1104 ziet daarentegen op de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen geregistreerde partners onderling en tussen de partners en derden zijn ontstaan. Daarbij geldt ook dat deze betrekkingen tijdens het partnerschap kunnen zijn ontstaan of bij de ontbinding van het partnerschap.
Beide verordeningen regelen zowel de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijk recht als de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. De twee verordeningen zijn aangenomen op grond van de bepalingen van de nauwere samenwerking. Doordat de verordeningen op grond van de nauwere samenwerking zijn aangenomen, zijn de verordeningen niet op alle lidstaten van toepassing (klik hier voor een overzicht van de deelnemende lidstaten). Nederland neemt wel deel aan beide verordeningen.
Verordening 4/2009 - ook wel de Alimentatieverordening genoemd - geeft voorschriften met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijk recht en de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen. Deze onderhoudsverplichtingen kunnen voortvloeien uit familierechtelijke betrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap (bijvoorbeeld kinderen van de partner). Bij onderhoudsverplichtingen kan onder meer worden gedacht aan kinder- en partneralimentatie.
Een rechterlijke beslissing inzake onderhoudsverplichtingen die door een nationale rechter is gegeven voordat het betrokken land toetrad tot de Europese Unie, kan na de toetreding niet op grond van de Alimentatieverordening worden erkend door een andere EU-lidstaat en door die lidstaat ten uitvoer worden gelegd (C-729/19).
Op 7 december 2022 heeft de Europese Commissie een voorstel gepresenteerd met daarin regels met betrekking tot de internationale rechterlijke bevoegdheid inzake afstamming, waarbij wordt bepaald van welke lidstaat de rechters bevoegd zijn om in grensoverschrijdende situaties kennis te nemen van aangelegenheden inzake afstamming en om onder meer de afstamming vast te stellen. Daarnaast bevat het voorstel regels met betrekking tot het toepasselijke recht, waarbij het nationale recht wordt aangewezen dat van toepassing moet zijn op aangelegenheden inzake afstamming, zoals de vaststelling van de afstamming in grensoverschrijdende situaties. De regels inzake de internationale rechterlijke bevoegdheid en het toepasselijke recht moeten de erkenning in een lidstaat van de in een andere lidstaat vastgestelde afstamming vergemakkelijken. Verder stelt de Commissie voor om een Europese akte van afstamming in te voeren, waar kinderen (of hun wettelijke vertegenwoordigers) om kunnen verzoeken en die zij kunnen gebruiken om in een andere lidstaat bewijs van hun afstamming te overleggen.
22-11-2024
De vordering die een schuldeiser bij een andere nationale rechter dan de rechter van de insolventieprocedure heeft ingesteld met betrekking tot een factuur die ter verificatie bij de curator is ingediend, valt binnen de ...
29-10-2024
De tenuitvoerlegging van een vonnis waarbij een journalist en een krantenuitgever zijn veroordeeld tot betaling van schadevergoeding moet worden geweigerd wanneer dit zou leiden tot een kennelijke schending van de ...
11-09-2024
De aangezochte rechter moet op basis van een uitvoerige analyse vaststellen dat de betrokken bepaling in de rechtsorde van de lidstaat van die rechter als fundamenteel wordt beschouwd, en dat de door die bepaling ...