Op deze pagina:
De nauwere samenwerkingsprocedure (NSP) is tot nu toe vijf keer toegepast. De eerste toepassing had betrekking op het toepasselijke recht bij echtscheidingen, de tweede op het EU-eenheidsoctrooi, de derde op de belasting op financiële transacties, de vierde op de vermogensrechtelijke aspecten van huwelijken en geregistreerde partnerschappen en de vijfde op het Europees Openbaar Ministerie (EOM). Deze toepassingen worden hieronder kort afzonderlijk besproken.
Naar boven
Tijdslijn
Oorspronkelijk voorstel Commissie (vóór NSP):
17 juni 2006
Voorstel Commissie voor NSP-machtigingsbesluit: ( link )
24 maart 2010
Machtigingsbesluit aangenomen door de Raad: ( link )
12 juli 2010
Voorstel Commissie voor NSP-uitvoeringsinstrument: ( link )
Uitvoeringsinstrument (Vo. 1259/10) aangenomen door de Raad: ( link )
20 december 2010
Deelnemende lidstaten:
België, Bulgarije, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Letland, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië, Litouwen (2012), Griekenland (2014) en Estland (2016)
Inhoud:
Met deze eerste nauwere samenwerking is een nieuw conflictrecht op het gebied van echtscheidingen gecreëerd (ook wel de “Rome-III-verordening” genoemd). Dit regime heeft als doel meer rechtszekerheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit te bieden door echtgenoten binnen de Europese Unie zelf een (beperkte) keuze van het toepasselijk recht bij echtscheidingen te geven. Tegelijkertijd draagt de verordening bij aan een betere bescherming van echtgenoten en kinderen tegen gecompliceerde, langdurige procedures. Ook beoogt de verordening de zwakkere echtgenoot te beschermen tegen oneerlijke benadeling in de echtscheidingsprocedure, door te voorkomen dat de sterkere partner de echtscheiding aanvraagt in een land waar het echtscheidingsrecht het meest in zijn of haar voordeel is (ook wel ‘forum shopping’ of ‘rushing to court’ genoemd).
Positie Nederland:
Nederland heeft niet deelgenomen aan deze NSP. Nederland was niet principieel tegen nauwere samenwerking, maar had zich in de onderhandelingen over dit onderwerp sterk gemaakt voor het bereiken van overeenstemming tussen alle lidstaten. Toenmalig minister Hirsch Ballin van Justitie (2006-2010) liet de Tweede Kamer weten dat Nederland zich niet verzet tegen de NSP op het gebied van echtscheidingen omdat aan de formele vereisten voor het aangaan van nauwere samenwerking was voldaan, maar gaf ook aan dat hij bedenkingen had bij het voorstel. Zo zou deze procedure voor Nederland het gevolg kunnen hebben dat vaker dan nu het geval is buitenlands recht van toepassing wordt op internationale echtscheidingen in Nederland. Indien in dat buitenlandse recht meer drempels zijn ingebouwd voordat een echtscheiding kan worden uitgesproken, zou dat kunnen betekenen dat het in Nederland minder makkelijk wordt om tot een (internationale) echtscheiding te komen.
Meer informatie:
Tijdslijn:
1 augustus 2000
14 december 2010
Machtigingsbesluit (167/10) aangenomen door de Raad: ( link )
9-10 maart 2011
Voorstel Commissie voor NSP-uitvoeringsinstrumenten: ( link 1 en 2 )
13 april 2011
Uitvoeringsinstrumenten ( Vo. 1257/12 en Vo. 1260/12) aangenomen door de Raad:
17 december 2012
Beroep tot herziening NSP-machtigingsbesluit (ES&IT):
30-31 mei 2011
Beroep tot herziening NSP-machtigingsbesluit afgewezen: ( link )
16 april 2013
Beroep tot herziening NSP-uitvoeringsinstrumenten (ES):
22 maart 2013
Beroep tot herziening NSP-uitvoeringsinstrumenten afgewezen ( link )
18 november 2014
Alle EU-lidstaten, inclusief Italië (2015), met uitzondering van Spanje en Kroatië.
Met deze tweede nauwere samenwerking is binnen de EU voor de deelnemende lidstaten bescherming door een EU-eenheidsoctrooi tot stand gebracht. Dit EU-eenheidsoctrooi kan via één enkele aanvraag worden verkregen en is geldig voor alle deelnemende landen. Nationale bekrachtiging en vertaling zijn dan niet meer nodig. Het EU-eenheidsoctrooi maakt het op deze wijze makkelijker en goedkoper voor uitvinders en innovatieve bedrijven om octrooibescherming in de hele EU te genieten, stimuleert onderzoek en ontwikkeling en bevordert het Europese concurrentievermogen.
De lidstaten hebben bijna tien jaar lang geprobeerd om een eenheidsoctrooi in de hele EU in te voeren, maar de meningen bleven al die tijd te verdeeld. Vooral de taalkwesties, waarvoor een apart uitvoeringsinstrument werd ontworpen, bleken bijzonder controversieel. Spanje en Italië konden zich niet vinden in het feit dat het eenheidsoctrooi slechts wordt verleend in de officiële talen van het Europees Octrooibureau (EOB), te weten Duits, Engels en Frans. Deze landen hebben dan ook beroep ingesteld bij het EU-Hof tegen het NSP-machtigingsbesluit, maar waren hierin niet succesvol. Het Spaanse beroep tegen de NSP-uitvoeringsinstrumenten is eveneens door het EU-Hof verworpen. Italië neemt sinds 2015 deel aan het eenheidsoctrooi.
Nederland heeft een leidende rol gespeeld bij de totstandkoming van de nauwere samenwerking op octrooigebied. Het eenheidsoctrooi is erg gunstig voor het Nederlandse bedrijfsleven. Nederlandse bedrijven vragen jaarlijks veel octrooien aan en door het eenheidsoctrooi kunnen kosten worden bespaard en kan de rechtszekerheid van deze bedrijven worden verbeterd.
28 september 2011
23 oktober 2012
Machtigingsbesluit (52/13) aangenomen door de Raad: ( link )
22 januari 2013
Voorstel Commissie voor NSP-uitvoeringsinstrument: ( link)
14 februari 2013
Uitvoeringsinstrument aangenomen door de Raad
Beroep tot herziening NSP-machtigingsbesluit (UK)
18 april 2013
30 april 2014
België, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije.
Hoewel de Raad al in 2013 het machtigingsbesluit heeft aangenomen voor deze NSP, is er op dit moment nog geen uitvoeringsinstrument voor de FTT aangenomen. Het Verenigd Koninkrijk stelde bij het EU-Hof beroep in tegen het NSP-machtigingsbesluit voor de FTT, maar dit beroep is in april 2014 verworpen.
Het voorstel van de Europese Commissie voor een FTT heeft tot doel de financiële sector een bijdrage te laten leveren aan de kosten van de financiële crisis die in 2007 ontstond, dubbele belastingheffing op financiële transacties te voorkomen en risicovolle transacties op financiële markten te ontmoedigen. De FTT belast transacties van financiële instrumenten (zoals aandelen, obligaties en derivaten) door financiële instellingen. Uitgezonderd zijn transacties met de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken en bepaalde valutatransacties op de contante markt.
De FTT wordt geheven op basis van twee principes: het “vestigingsplaatsprincipe” en het “uitgifteprincipe”. Volgens het vestigingsplaatsprincipe worden financiële transacties belast waarvan ten minste één van de betrokken partijen is gevestigd in de FTT-zone. Het uitgifteprincipe dient ter aanvulling van het vestigingsprincipe en is erg controversieel. Volgens dit uitgifteprincipe worden financiële transacties belast in financiële instrumenten die zijn uitgegeven in de FTT-zone. Dit laatste principe verbreedt het toepassingsgebied van de FTT ook tot buiten de FTT-zone en zelfs buiten de EU, omdat bijvoorbeeld een transactie tussen twee Amerikaanse partijen die een Duits aandeel verhandelen op de beurs van New York hierdoor zouden worden belast. Het begrip financiële instelling is in het Commissievoorstel zeer ruim gedefinieerd. Zo vallen ook pensioenfondsen en ondernemingen die op aanzienlijke basis financiële activiteiten verrichten onder de reikwijdte. De inkomsten uit de FTT, die jaarlijks worden geschat op de 30-35 miljard euro, kunnen volgens de Commissie door de deelnemende lidstaten gedeeltelijk gebruikt worden als eigen middel voor de EU-begroting, ter vervanging van bestaande eigen middelen.
In het regeerakkoord van het kabinet Rutte II (2012) stond dat Nederland zich zou aansluiten bij deze nauwere samenwerking indien een heffing op de financiële sector aan de Nederlandse voorwaarden voldoet. Deze voorwaarden zijn dat Nederlandse pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, dat er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en dat de inkomsten terugvloeien naar de lidstaten.
16 maart 2011
2 maart 2016
Machtigingsbesluit aangenomen door de Raad: besluit 2016/954
9 juni 2016
Voorstellen Commissie voor NSP-uitvoeringsinstrumenten huwelijksvermogensstelsels ( link ) en vermogensrechtelijke aspecten geregistreerde partnerschappen ( link)
Uitvoeringsinstrumenten aangenomen door de Raad: Vo. 2016/1103, huwelijksvermogensstelsels en Vo. 2016/1104, vermogensrechtelijke aspecten geregistreerde partnerschappen
24 juni 2016
België, Bulgarije, Tsjechische Republiek, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en Zweden.
Deze nauwere samenwerking beoogt een duidelijk rechtskader tot stand te brengen op grond waarvan kan worden bepaald welke rechtbank bevoegd is voor en welk recht van toepassing is op vermogensstelsels van echtparen en geregistreerde partners. Ook de uitwisseling van beslissingen en akten op dit gebied tussen de lidstaten wordt vergemakkelijkt.
De verordeningen bevatten regels van internationaal privaatrecht inzake het toepasselijk recht, de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen inzake (huwelijks)vermogensrechtelijke geschillen tussen echtelieden of geregistreerd partners afkomstig uit twee verschillende lidstaten. De verordeningen bevatten geen materieel inhoudelijke bepalingen inzake huwelijken of geregistreerd partnerschap. De voorstellen zijn genderneutraal geformuleerd en behandelen huwelijk en geregistreerd partnerschap zoveel mogelijk gelijk.
Nederland neemt deel aan deze nauwere samenwerking. Nederland was voorstander van de oorspronkelijke voorstellen. Ook het parlement had zijn instemming op grond van de goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon verleend. Als EU-voorzitter heeft Nederland in 2016 de hele NSP binnen een half jaar afgerond.
Meer info:
ECER-bericht - Groen licht voor nauwere EU-samenwerking vermogensrecht internationale paren (24 juni 2016)
Artikel 86, lid 1, eerste alinea, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat verordeningen inzake het Europees Openbaar Ministerie via een bijzondere wetgevingsprocedure kunnen worden vastgesteld. Daarbij besluit de Raad met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring van het Europees Parlement. De Raad Algemene Zaken heeft op 7 februari 2017 geconstateerd dat er binnen de Raad geen unanimiteit bestond voor een verordening inzake het Europees Openbaar Ministerie (zie het persbericht van de Raad).
Op grond van artikel 86, lid 1, tweede alinea, EU-Werkingsverdrag, kan een groep van tenminste negen lidstaten gebruik maken van de bepalingen inzake nauwere samenwerking. Artikel 86, lid 1, tweede alinea, EU-Werkingsverdrag, vereist echter dat de kwestie eerst aan de Europese Raad wordt voorgelegd. De Europese Raad heeft op 9 maart 2017 opnieuw geconcludeerd dat er geen unanimiteit aanwezig is (zie de conclusies van de voorzitter van de Europese Raad).
Artikel 86, lid 1, derde alinea, EU-Werkingsverdrag bepaalt wat er gebeurt als er ook verschil van mening binnen de Europese Raad bestaat over de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie. In zo'n geval kunnen een minimumaantal van negen lidstaten verklaren dat zij een nauwere samenwerking willen aangaan. Op 3 april 2017 verklaarde zestien lidstaten dat zij op het gebied van het EOM nauwer wilden samenwerken. Voor de toepassing van de bepalingen inzake nauwere samenwerking is echter een machtigingsbesluit van de Raad nodig (artikel 20, lid 2, EU-Verdrag en artikel 329, lid 1, tweede alinea, EU-Werkingsverdrag). Artikel 86, lid 1, derde alinea, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat dit machtigingsbesluit wordt geacht te zijn verleend door de enkele constatering dat er binnen de Europese Raad geen unanimiteit over het EOM bestaat (zie ook het ECER-bericht hierover). De deelnemende lidstaten waren dus gemachtigd om een Europees Openbaar Ministerie op te richten.
De deelnemende lidstaten hebben op 12 oktober 2017 verordening 2017/1939 vastgesteld (zie het ECER-bericht hierover). België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Kroatië, Litouwen, Luxemburg, Portugal, Roemenië, Slowakije, Slovenië, Spanje en Tsjechië hadden op 3 april 2017 aangegeven deel te willen nemen. Later besloten ook Letland, Estland, Oostenrijk, Malta en Italië deel te nemen. Nederland deed eerst niet mee, maar besloot op 14 mei 2018 alsnog deel te nemen aan het EOM. De deelname van Nederland werd op 1 augustus 2018 door de Europese Commissie goedgekeurd (Besluit (EU) 2018/1094) (zie ook het ECER-bericht hierover).
België, Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italie, Kroatië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovakije, Slovenië, Spanje, Tsjechische Republiek, Nederland (2018) en Malta (2018).
Artikel 86, lid 1, eerste alinea, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de bevoegdheid van het EOM beperkt is tot strafbare feiten die de belangen van de EU schaden. Het gaat om de strafbare feiten die genoemd worden in richtlijn 2017/1371 en daarmee onlosmakelijk verbonden strafbare feiten. Met betrekking tot deze strafbare feiten stelt het EOM onderzoeken in en verricht het strafvervolgingshandelingen. Daarnaast treedt het EOM op als openbaar aanklager bij de bevoegde rechtbanken van de lidstaat. Het EOM blijft deze taken vervullen totdat de zaak definitief is afgedaan.
Binnen de Nederlandse politiek bestonden veel zorgen over het voorstel van de Commissie. Verschillende partijen betoogden dat het EOM in strijd is met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Zij waren van mening dat opsporing, vervolging en berechting vooral een nationale bevoegdheid is en het overdragen daarvan een aantasting van de soevereiniteit opleverde. Daarnaast zouden zulke bevoegdheden slechts moeten worden overgedragen als een lidstaat zich niet genoeg inspant voor de opsporing van criminelen. De exclusiviteit van het EOM zou dus alleen moeten gelden bij wanprestaties van nationale overheden.
In het regeerakkoord van Rutte III (2017) stond vermeld dat het kabinet in die regeerperiode een besluit zou nemen over het moment waarop Nederland zou toetreden tot het EOM. In mei 2018 besloot het kabinet toe te treden.